het voetvolk, daar dit laatste alleen via de dammen en brug gen over de moerassen kon. De troepen moesten dus wel achter elkaar optrekken. Op een klein gebied kon dan een geconcen treerde macht van Friezen hen opwachten en effectief bestrij den. De Romeinen hadden er kennelijk niet op gerekend, dat dit volk van veehouders en vissers zo krijgshaftig kon zijn en zo goed zijn strijdkrachten wist te organiseren. Apronius zag het niet meer zitten en gaf aan Cethegus Labeo, Legaat commandant) van het Vijfde Legioen, de rest van de hulptroepen. Maar ook zij raakten in een hachelijke situatie en het zag er voor Labeo gevaarlijk uit. Hij riep toen per bode de hulp in van de legioenen. .Hierop kwamen de keurtroepen van het Vijfde Legioen. Zij stormden voor de an deren uit en dreven tenslotte na hevige strijd de Friezen achteruit. Zoveel mogelijk van wat er nog over was van de omsingelde cohorten en ruiterij werd ontzet. Velen waren ge vallen of door wonden uitgeput. Zo erg veel betekende deze laatste Romeinse actie niet, want Tacitus berichtte, dat de Romeinse bevelhebber niet verder trok om wraak te nemen of om de lijken te begraven. Gezien de niets ontziende wraakoefe ningen, die de Romeinen doorgaans na een overwinning hielden, is het duidelijk, dat ze hier "aan het einde van hun Latijn" waren. Bovendien was het niet begraven der doden een ernstige zaak. Zoiets na te laten gold bij de Romeinen ronduit als een schande, te meer, daar er vele krijgstribunen hoofdoffi cieren), praefecten en aanzienlijke centurio's (hoofdmannen over 100 manschappen) gesneuveld waren. Dat het terugdringen der Friezen niet zo ver ging, blijkt ook uit het feit, dat nog belangrijke troepencontingenten, na later bleek, waren ingesloten en hun ondergang tegemoet gingen. Zonder meer blijkt uit het bulletin van Tacitus, dat de Romeinen een ernstige nederlaag hadden geleden. Van "overlo pers" (omgekochten?) vernam men naderhand, dat 900 Romeinen in een heilig woud, genoemd naar de godheid Baduhenna, na een strijd, gerekt tot de volgende dag, waren afgemaakt. Waar lag dit heilige oud en wie was Baduhenna? De Germanen vereerden hun goden en hielden hun heilige bij eenkomsten meestal op een open plek in een bos; op een "loo". Een heilig loo op het oude duin, is ons nu nog bekend als Heiloo U Heilig Loo; in de 11e eeuw Heilegelo, Heilgalo; in de 12e eeuw Helichelo; in de 15e eeuw Heyligheloe; later Heylo. Lit. 4). 66

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1984 | | pagina 20