(zie figuur 2). De Romeinse aanvoerder liet in de naastbij-
zijnde wadachtige moerassen van de riviermondingen (aestuari-
a) dammen en bruggen aanleggen als wegen door de zwaarbewa
pende troepen. Bovendien vond men er doorwaadbare plaatsen
voor de ruiterij. De bedoeling was, dat de vijand in de rug zou
worden aangevallen en omsingeld. Hiervoor was een optrek
ken van troepen langs het oude kustduin naar het noorden de
aangewezen weg. Dan moest men over de afvoergeulen en door de
hier en daar moerassige, dus deels onbegaanbare gebieden. Gezien
de slag in het Baduhennawoud, mogelijk gesitueerd bij Heiloo (zie
verder) zouden de dammen en bruggen ergens tussen Egmond
Binnen en Egmond aan Zee naar de hogere gronden van Heiloo
aangelegd kunnen zijn. Na deze werkzaamheden gelastte Apronius
het bataljon van de Canninefaten en het verdere Ger
maanse voetvolk over te steken.
Het werk aan de dammen en bruggen en de troepenverplaat
singen waren natuurlijk niet onopgemerkt gebleven. Vandaar dat
de Friezen hen reeds in slagorde opwachtten. Dit wijst op een
on-Germaanse discipline. Van nature vochten ze als indi
vidualisten, vluchtend als het uitkwam en niet lettend op het
verband met de rest. In moeras en bos echter waren ze met hun
guerillapractijken buitengewoon gevaarlijk, en vindingrijk in het
benutten van de plaatselijke omstandigheden. Het is dui
delijk, dat ze als soldaten bij de Romeinse hulptroepen het vak
van hun meesters hadden afgekeken en nu stonden ze hun
mannetje.
De aanvallende ruiterij van de Canninefaten werd name
lijk verslagen. Toen werd de legioensruiterij te hulp geroe
pen. Maar hiermee liep het ook verkeerd. Daarop werden drie
gewapende cohorten in de strijd geworpen en daarna voor alle
zekerheid nog maar eens twee (een cohort is 500 a 600 man). Dat
ging al evenmin naar wens. Na een tussenpoos besloten de
Romeinen de volledige bondgenootschappelijke ruiterij in te
zetten. Maar deze later komenden konden de gedemoraliseerde
voorgangers, die wankelden of uit vrees vluchtten, geen steun
meer geven. Zelfs werden ze in de paniek der vluchtenden mee
gesleept.
Tacitus schreef, dat als alle Romeinse troepen tegelijk
hadden aangevallen, zij sterk genoeg waren geweest om te win
nen. Het is de vraag of dat mogelijk was geweest. Er waren maar
weinig geschikte plaatsen om de ruiterij over te laten steken en
evenmin had men een breed front voor