wicht van 190 kg met een schofthoogte van 1.00 m en een lengte van 1.80 m. De stieren waren 325 kg zwaar, schoft hoogte 1.2 m. De oeros was weliswaar niet zo zwaar gebouwd als het moderne rund, maar een oerosstier had al gauw een hoogte van 1.80 m en een lengte van 3 m. Hiermee vergeleken was het oud-Friese rund een dwerg (Lit. 1, blz; 58). Wilden de Friezen dus huiden kunnen leveren ter grootte van die van oerossen, dan moesten ze dus oerossen vangen. Er waren vol doende bossen in de Friese landen, waar zeker oerossen huis den. Ook op het oude duin, waarop Heiloo lag was bos; op de strandwal was bos en er waren moerasbossen van elzehout in de buurt. Maar oerossen vangen was levensgevaarlijk. Het was ze ker ondoenlijk om oerossehuiden in voldoende getale te leve ren. "Deze belasting was drukkend, zo het ook andere volken gold", aldus Tacitus (A n. IV-72. Lit 6). Toen dat dus niet gebeurde werden de "wanbetalers" aan gepakt. Eerst moest hun vee eraan geloven, dan hun akkers en tenslotte werden vrouwen en kinderen in slavernij weggevoerd. Klachten en protesten hadden geen effect. Het was te voor zien, dat zoiets mis moest gaan. Toen Olennius met zijn sol daten-belastinggaarders in 28 na Chr. weer eens huishield, was de maat vol en kwamen de Friezen in opstand. Ze namen geen halve maatregelen. De gehate soldaten werden gevangen genomen en opgehangen. Olennius ontkwam dit lot door te vluchten naar Castellum Flevum. Dit werd vervolgens belegerd door de Friezen. De "propraetor" (machthebber) van Germania Inferior (Neder-Germanië, een provincie aan de benedenloop van de Rijn), (Lucius) Apronius, kreeg hiervan bericht. Hij liet terstond bataljons van de legioenen uit de provincie Germania Superior oproepen, Met de beste ruiters en uitgele zen voetvolk vormde hij twee legers. Beide legers werden te gelijk onder zijn leiding langs de Rijn gevoerd tot in het gebied van de Friezen. Kennelijk dus naar het Castellum Fle vum bij het huidige Velsen. Intussen hadden de Friezen de belegering opgeheven en trokken weg om hun eigendommen te verdedigen (Ann. IV-73. Lit. 6). Aannemelijk lijkt het, dat ze zich achter de reeds vermelde v Rijnarm of het Oer-I3 terugtrokken. Op het oude duinlandschap van Heiloo-Limmen, gescheiden van de leger plaats door open water en verder omgeven door een min of meer moerassig krekengebied waren ze betrekkelijk veilig 62

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1984 | | pagina 16