58
de rivieren de Eems en de Weser kon men diep het land binnen
dringen (Tacitus, Annales 11-5; Lit. 6).
Het gebied van de rijnmondingen was ideaal als uitvals
basis en was daarom van uitzonderlijke strategische waarde; te
meer, daar de Romeineen met de daar wonende Bataven een
bondgenootschap hadden gesloten. Een belangrijke vesting was
Fectio (Vechten, iets ten zuidoosten van Utrecht aan de Krom
me Rijn). Het overrijnse gebied der Friezen diende eveneens als
de rest van Germanië geconsolideerd te worden en Drusus zal
ongetwijfeld Fectio gebruikt hebben voor zijn vloot.
Na de verovering van de Friese landen (en het land der
Chauken bij de Eemsmonding) in 12 v. Chr. werden de Friezen
door Drusus mild behandeld. Gezien hun armelijke omstandighe
den, waarin ze althans in zijn ogen leefden, gaf hij hun een lage
belasting. Zij moesten runderhuiden leveren voor het le- ger. De
Friezen bezorgden de Romeinen verder weinig last, zeker niet in
het begin van de bezetting, mogelijk als gevolg van die milde
belasting. De rest van Germanië echter bleef onberekenbaar en
gevaarlijk. Daarom waren er meer militaire campagnes nodig.
Eèn van die campagnes (in 15 en 16 na Chr.) stond onder
leiding van Drusus' zoon, (Gaius Caesar) Germanicus (15 v. Chr. -
19 na Chr.). Ditmaal geschiedde het op bevel van Kei
zer Tiberius (14 - 37 na Chr.). Waarschijnlijk werd voor deze
campagne een betere uitvalsbasis gesticht, en wel dicht bij ons in
de buurt, namelijk bij Velsen. Hier zal dan het zoge
naamde Castellum Flevum geweest moeten zijn. Want ten oosten
van de zuidelijke tunnelingang, op ongeveer 1 km afstand, werden
een goed geoutilleerd Romeins havencomplex annex res
ten van een versterkt legerkamp opgegraven. De opgravingen
begonnen in 1972; de datering van de resten is 15 - 30 na
Chr.; door archeologen genoemd Velsen I (Lit. 9).
Vooral in de tweede veldtocht in 16 na Chr. maakte men
gebruik van een enorme vloot van wel 1000 schepen. Er was
zeker behoefte aan meer havens dan alleen Fectio. Tacitus be
schreef de schepen voor vevoer en voor landingsdoeleinden in
Ann. II-6; Lit. 6. De grote schepen waren wel 30 m lang en
vroegen dus behoorlijke aanlegsteigers.
Het fort had enigszins de vorm van een rechthoekige
driehoek met een oppervlakte van ruim èèn ha. De schuine zij
de lag aan de waterkant (zie figuur 1). Rondom liep een hou-