voor zijn medische vrienden Petrus Forestus en Cornelius Heydius. Helaas zijn deze gedich
ten verloren gegaan.
Met de eerste uitgever van zijn boeken, Fran^ois van Raphelingen, (Franciscus Raphelengius,
1539-1597) had Van Foreest niet alleen een zakelijke relatie. Dit blijkt uit een brief van
14 september 1591, waarin hij uitvoerig commentaar geeft over de ziekte van de vrouw van
Raphelengius en de nodige aanbevelingen doet voor een goede behandeling van haar kwaal.
De portretten die er van Pieter van Foreest zijn, laten hem zien als een vriendelijk en intelli
gent mens.
Een onbekend gebleven schilder heeft hem in 1590 in volle waardigheid afgebeeld. Linksbo
ven hem het familiewapen en daaronder zijn 'Salus Mea Christus' Christus mijn heil),
de wapenspreuk der latere Foreesten.
De bekendste gravure is die door Goltzius in 1586 vervaardigd, waaronder 6 Latijnse versre
gels die luiden:
'Opdat gij hem als levend ziet, heeft Goltzius hier met verwonderlijke vaardigheid Fo
restus met ogen en gelaat afgebeeld. Niet heeft de naar weergave van het leven streven
de hand zijn zo grote karakter weergegeven, en wat hij door zijn geneeskunst voor zijn
zieken heeft gedaan. Dit vermelden de boeken, zo vullen de geschriften het beeld van
Forestus aan, ook als hij niet geheel op het koper aan U gegeven wordt'.
Het is niet eenvoudig de prestaties van een 16e-eeuwse geneesheer naar waarde te schatten.
Het denken en handelen is moeilijk te doorzien, zonder een studie te maken van de stand der
geneeskunde en maatschappelijke en sociale omstandigheden in die tijd. Toch moet men gro
te bewondering hebben voor wat door Pieter van Foreest in zijn lang en werkzaam leven is
gepresteerd. Zeker als men zich realiseert hoe hij zonder onze moderne hulpmiddelen en on
der soms zeer moeilijke omstandigheden meer dan een halve eeuw niet alleen de praktijk heeft
uitgeoefend maar bovendien nog tijd vond om zijn 'memoires' te schrijven.
Al is de medische wetenschap sindsdien enorm geëvolueerd, toch heeft Pieter van Foreest ons
in deze tijd nog iets te zeggen. Ons verdiepen in zijn handelen kan verhelderend zijn, want
wij denken en doen dikwijls te analytisch en zelfgenoegzaam. Hij was vóór alles een man van
de praktijk die veel tijd en aandacht schonk aan de levensomstandigheden van zijn medemen
sen in nood, de zieken. In onze tijd is de zieke mens vaak te veel het 'object' van technisch
wetenschappelijk onderzoek. Het is dus goed te denken aan de Hollandse dokter, die met de
primitieve hem ten dienste staande middelen, door waarnemen en rationeel handelen, een
weldoener der mensheid is geweest, de 'Hollandse Hippocrates', die vóór alles trouw was aan
de roeping van de geneeskunde en de Hippocratische eed.
45