9. TERUG IN ZIJN GEBOORTESTAD ALKMAAR: 1595-1597.
Na het overlijden van zijn echtgenote Eva van Teylingen, begin juli 1595, wilde Pieter van
Foreest terug naar Alkmaar.
Het echtpaar had geen kinderen, die waren allen reeds jong overleden. In hun huis aan de
Oude Delft had een trouwe dienstbode, Katharina van Gorcum, lange tijd het huishouden
gedaan. In haar plaats is later een nichtje van Eva, Marietgen, de dochter van haar jongste
broer Augustijn, komen inwonen als hulp in de huishouding. Volgens Eva's testament van
30 juni 1595 ontving Marietgen een schenking en een legaat 'mits voorwaerden dat Marietgen
van Teylingen sal blijven woonen ende dienen tot believen van de lancst levende mit jaerlicx
genietende een redelicke loon'.
Maar Pieter van Foreest, oud en eenzaam, verlangde naar zijn geboortestad. Hij schrijft dat
aan zijn Leidse vriend Johannes Heurnius op 9 october 1595. In dezelfde brief uit hij zijn
teleurstelling over de houding van de Delftse vroedschap, die bij het vernemen van zijn aan
staand vertrek nauwelijks had gereageerd. En dat na acht-en-dertig jaar trouwe dienst!
Wat in deze brief opvalt is het grote aantal doorhalingen, tussenvoegsels en ondersteepte pas
sages, waardoor het geheel een slordige indruk maakt. Hoe anders dan de meeste brieven van
zijn hand, die een regelmatig, evenwichtig schrift vertonen. Men behoeft de Latijnse tekst
niet te kunnen lezen om te begrijpen, met hoeveel emotie en irritatie deze brief is geschreven,
verbitterd als Van Foreest was over het gebrek aan waardering. Er kwam een uitvoerig ant
woord van Heurnius, vol edele gevoelens en filosofische beschouwingen over wat de mens
in dit aardse leven als geluk ervaart, eindigend met de woorden: 'nemo mortalium est felix'
geen sterveling is gelukkig).
Het stadsbestuur van Alkmaar had er een hoog honorarium voor over om de bekende medi
cus weer binnen zijn muren te hebben. Volgens de resoluties van de vroedschap besloot men
op 31 augustus 1595: 'omme doctor Pieter van Foreest tot stadts medicum aen te nemen, zo
verre sij den selven daer toe verwilligen connen mit een pensie van twee hondert gulden 's
jaers, mit vrijheijt van stadtsaccijsen, ende daer noch voor sijn opbrecken ende hem te trans
porteren tot hier, 200 off 300 gulden eens'. In zijn brief aan Heurnius noemde Van Foreest
deze 'pensie' bezoldiging) een ruime beloning. In de tweede helft van october arriveerde
hij te Alkmaar, waar men in het poorterboek het volgende aantekende: 'Meester Pieter Van
Foreest, stadsdoctor den 21en october 1595, gratis'.
Nog geen anderhalf jaar later, op 7 maart 1597 maakte Pieter van Foreest, 'siecelick te bedde
leggende' in zijn woonhuis aan de Oostzijde van de Mientbrugge te Alkmaar een testament.
Zijn laatste wil die te Delft op 15 januari 1592 was opgemaakt werd gedeeltelijk overgenomen
en op sommige punten veranderd of aangevuld.
Destijds werden in het testament genoemd: de kinderen van zijn overleden broer Jan en van
zijn zuster Maria èn zijn broers Nanning en Dirck. Behalve het hem toekomende erfdeel zou
Dirck de 'vergulde cop' ontvangen, eertijds aan Pieter geschonken door Prins Maurits. Nan
ning zou buiten zijn erfdeel de 'vergulde cop' afkomstig van de Staten van Holland erven.
In zijn laatste testament vermaakt hij deze gouden drinkbekers aan de kinderen van Nanning
en Dirck, want Nanning was in 1592 en Dirck in 1596 overleden. De zoon uit Dirck's eerste
huwelijk erfde bovendien, tegen taxatiewaarde, de 'twee vergulde coppen', indertijd geschon
ken door de Prins van Oranje.