onafgedaan waren gebleven, ter ondertekening voor te leggen, viel hij in onmacht, zodat de
edellieden, die hem omgaven, reeds waanden dat hij stierf; maar hij kwam gelukkig bij, toen
ik hem liet wrijven en in het aangezicht met water besprenkte. Vervolgens te bed geholpen
begon hij weer ruimer adem te halen.
Zodra ik zag wat men de patiënt liet gebruiken, begreep ik dat dit de ziekte slechts verergeren
kon. Men gaf hem warme spijzen en zelfs verhittende dranken, bijvoorbeeld rode wijn, en
dat iemand die aan galkoorts leed, zodat ook de urine, die ik te zien kreeg, er donker gekleurd
en ontstoken uitzag. Nadat ik mij van één en ander door zorgvuldig onderzoek vergewist had,
ried ik aan het dieet geheel te veranderen en bepaaldelijk de franse wijn niet meer te geven.
Zijne Excellentie hoorde mij dit zeggen en vroeg: 'Maar wat zal ik dan nemen, nu ik zo'n
hevige buikloop heb?' waarop ik bescheiden ten antwoord gaf: 'Uwe Excellentie heeft een
harde koorts van een enigermate kwaadaardige soort, die nu nog wel niet gevaarlijk is maar
het allicht zou kunnen worden, indien zij door het gebruik van wijn werd aangezet'.
Daarom ried ik hem aan liever gerstewater te drinken of kaneelwater, zo hij daar meer trek
in had. Zijne Excellentie liet zich gezeggen en koos kaneelwater. Hij had het niet veel langer
dan acht dagen gebruikt, of de urine begon er al anders uit te zien, en de koortshitte nam
wat af, hoewel de koorts steeds aanhield, bijna zonder tussenpozen, en de krachten bij het
opkomen ervan sterk inzonken, al zweette de patiënt ook enigermate bij het afgaan. Als hij
voedsel gebruikte, of een siroop of een julep nam, greep de koorts hem terstond aan, nu eens
met een rilling over het lijf, dan met koud worden der vingers, niet anders dan bij hectische
koortsen pleegt te geschieden, waarvoor ik ook werkelijk vreesde bij een gestel als het zijne,
dat door de koortsen en vermoeienissen, die vooraf waren gegaan, ondermijnd was. Om die
reden, ten einde de verzwakking tegen te houden en de uittering te voorkomen, zijn wij toen
begonnen Zijne Excellentie met verfrissende en tevens versterkende spijzen te voeden, nu en
dan ook met adstringerende tegen de buikloop. Juist bevond zich in die tijd Hadrianus Junius
te Rotterdam, de geleerde medicus en een goed vriend van mij. Uit eigen beweging kwam hij
Zijne Excellentie twee tot driemaal bezoeken, en in overleg met hem en met 's Prinsen huis
dokter schreef ik een pleister voor van kweepitten, die op de maag gelegd werd, ten einde
deze te versterken en de gal, die erheen vloeide en de buikloop veroorzaakte, af te weren.
Ongelukkigerwijs kreeg weldra Junius zelf de koorts, hetgeen hem deed besluiten naar Mid
delburg, waar hij destijds woonde, te vertrekken. Bij het afscheid nemen toonde hij in de
ziekte van de Prins een hard hoofd te hebben, en zo had ook de lijfarts: ik daarentegen bleef
moed houden, tegen het gevoelen van bijna iedereen in. Na het vertrek van Junius ging ik
nevens de lijfarts voort met Zijne Excellentie te behandelen. Wegens de hitte, die heerste, be
valen wij dat men niet zoveel edelen en andere personen bij Zijne Excellentie zou toelaten.
De ziekekamer bevond zich in de Schuttersdoelen en was aan een tuin gelegen, die door de
felle zon aan alle kanten werd beschenen; zij was op de eerste verdieping, met hout bevloerd,
en uit al die oorzaken zeer heet. Een andere kamer was niet voorhanden, en de zieke was te
zwak om vervoerd te worden. Wij waren er dus op uit om het vertrek door het sprenkelen
van water en het uitspreiden van groene takken en loof, zoveel te verfrissen als mogelijk was.
Allengs beterde de zieke: de buikloop week voor de aangewende geneesmiddelen, als daar zijn
geconfijte rozenbottels, limoenstroop en stroop van kweeën en dergelijke; de dorst werd ge
lest met kersensap en bessengelei, de slaap werd verwekt door een gerstedrank. Toen nu ook
verder de koorts minder hevig werd en met een weldadig zweten afging, hielden wij met het
32