omdat de noord-oosten wind het onderlopen van het land verhinderde. De Prins was ver zwakt door steeds terugkerende derdedaagse koortsen en moest ten gevolge van een heftige koortsaanval op 10 augustus zijn werkzaamheden staken. De goede zorgen van 3 doktoren en de hofmaarschalk brachten geen verbetering en men was uitermate ongerust. De secretaris schreef op 22 augustus in een brief aan de enig overgebleven broer van de Prins, Jan van Nas sau, dat de patiënt geheel uitgeput was, slecht at, bijna niet sliep en: 'hij heeft drie doctoren, die zich nog niet met zekerheid over de aard van de ziekte durven uitlaten hoewel ze het er over eens zijn dat zij is toe te schrijven aan melancholie en dat er daarom vrees bestaat, dat zij op tering zal uitlopen'. In dit stadium van de ziekte raadpleegde men een andere geneesheer: Pieter van Foreest uit Delft. En deze zou een geheel andere behandeling toepassen. Van Foreest heeft naderhand, in de opdracht van één zijner boeken aan Prins Maurits, het volgende geschreven over de eerste ontmoeting met zijn vorstelijke patiënt: 'Uw vader heeft mij zijn gezondheid, ja zelfs zijn leven toevertrouwd. Toen hij te Rotterdam tot wanhoop van alle anderen ziek lag, heeft hij mij uit Delft tot zich geroepen en bij ons eerste onderhoud, nadat ik hem de oorzaak en de aard van de ziekte had uitgelegd en de voor hem geschikte methode van behandeling had voorgesteld, verklaard: "deze geneesheer begrijpt mijn gestel en de ernstige aard van mijn ziekte, op hem vestig ik, na God, al mijn hoop, ik geef me geheel aan hem over". In deze mening en in dit vertrouwen is hij niet bedrogen. Met Gods hulp (wien ik gaarne de eer der genezing toeken) heb ik de republiek de uitstekende Vorst, U en Uw broeders de dierbare Vader teruggegeven'. We laten thans Van Foreest zelf aan het woord over het ziektegeval van de Prins van Oranje, waarvan hij in één van zijn 'Observationes' een uitvoerig relaas geeft. De historicus Robert Fruin (1823-1899) heeft de Latijnse tekst als volgt vertaald: 'Zo gebeurde het dat Zijne Excellentie in de eerste dagen van Augustus 1574 te Rotterdam, waar hij vertoefde en zich met het nemen van maatregelen tot ontzet an Leiden overwerkte en afsloofde, in een galkoorts verviel van kwaadaardige soort. Zijn gewone huisdokter hield ze, omdat zij dagelijks terugkeerde, voor een alledaagse, hoewel zij meer had van een dubbele anderdaagse. De geneesmiddelen, die hij aanwendde, het aderlaten van een lichaam, door voorafgane koortsen en uitputtende vermoeienissen en zorgen verzwakt, de pillen uit aloë en agaricus, de herhaalde lavementen veroorzaakten, in plaats van te helpen, een galach tige buikloop met erge inzinkingen van krachten bij steeds in hevigheid toenemende koorts. Zo snel volgden de aanvallen elkander op, dat de koorts in het geheel niet scheen af te gaan; de één was nog niet over of een andere verhief zich alweer. Het gebruik van een julep of van wat drinken was genoeg om ze op te wekken, zij behoorde blijkbaar tot de soort der subin- trantes biliosae. Toen men de patiënt zo goed als opgegeven had, werd ik eindelijk op raad van Jhr. Philips van der Aa door de hofmeester bij Zijne Excellentie ontboden. Ik vond hem zeer hard ziek en bespeurde buiten de kwaadaardige koorts nog andere verontrustende verschijnselen, te we ten een galachtige buikloop, die de krachten sloopte, een hoge temperatuur en een onlesbare dorst, terwijl de zieke zo was verzwakt dat hij zelfs niet lang als nodig was om zijn bed wat op te maken, opzitten kon of hij viel flauw. Eens, toen zijn rekwestmeester van de gelegen heid, dat Zijne Excellentie even opzat, gebruik maakte om hem enige stukken, die al lang

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1984 | | pagina 33