De diagnose 'scheurbuik' werd vaak wat al te lichtvaardig gesteld. Dit was ook het geval bij een andere ziekte waarvan men de oorzaak niet kende: lepra, melaatsheid. Men vergiste zich herhaaldelijk zodat schurft, eczeem, jeukende en schilferende huidaandoeningen soms voor lepra werden aangezien. Leprozen moesten worden 'geschouwd'. In de Haarlemse Sint- Jacobskapel lieten melaatsen uit geheel Holland en Zeeland zich onderzoeken, hetgeen voor degenen die dit moesten beoordelen, de 'besienders', een moeilijke taak was, want hen ont brak voldoende ervaring op dit gebied. Over deze Haarlemse 'schouw' had Van Foreest een duidelijke mening: 'In deze tijd zien wij het meest in ons Holland, dat er overal zeer velen lepreus worden, die bedelen in de steden. Om de waarheid te bekennen zijn niet allen, die onder de naam van leprozen in deze en naburige streken rondzwerven werkelijk lepralijders. Integendeel wordt nauwelijks één-tiende daarvan bevonden werkelijk lepralijder te zijn. Uit zorgeloosheid of liever onkunde van die Haarlemse medicus, bij wien de taak berustte om lepralijders van ons geheel Vaderland te onderzoeken, werden als lijders aan lepra verklaard zeer velen, die slechts besmet waren door een vuile schurft, of leden aan enige infectie, die de opperhuid aantastte. Want wij hebben dit overal vaak bij leprozen gezien, die, als ze goed behandeld werden, nog gemakkelijk genezen konden en reeds zeer veel van dezen zijn door ons geheel genezen'. Een vernietigend oordeel dus over het ondeskundige onderzoek van de leprozen en eens te meer blijkt hoe zorgvuldig en voorzichtig Pieter van Foreest zijn patiënten onderzocht en be oordeelde, want ook voor de 'doctores medicinae' was de diagnose verre van gemakkelijk. Van Foreest had de gewoonte positieve en negatieve aanwijzingen naast elkaar op een lei te schrijven. Waren er meer negatieve dan positieve punten, dan stelde hij de diagnose: geen lepra. Zijn humane karakter blijkt uit het onderzoek van leprapatiënten, dat hij altijd begon met de volgende woorden van troost: 'Indien dit onderzoek melaatsheid mocht uitwijzen, zo dat ge afstotelijk wordt voor de mensen, weet dan, dat ge dit geenszins zijt voor Christus, die immers Lazarus zozeer heeft liefgehad'. Een ziekte, welke na de ontdekking van Amerika in 1493 door het scheepsvolk van Columbus naar Europa werd gebracht en zich zozeer verspreidde dat alle lagen van de bevolking hier door zouden worden aangetast, was de syfilis. Ook genoemd Spaanse Pokken, Lues Hispani- ca en Morbus Gallicus. De Spanjaarden, die met hun vrouwelijke aanhang van mei tot october 1571 te Delft in garni zoen lagen, waren bijna allen door deze ziekte besmet. Een kwaal, waartegen zij een afkook sel van de uit Midden-Amerika afkomstige exotische houtsoort, Sarsaparilla, gebruikten. Van Foreest was over dit middel weinig enthousiast. De soldaten moesten dan ook meestal in het gasthuis worden opgenomen om de daar gebruikelijke behandeling te ondergaan: de 'smeerkuur' met een kwikzalf. De patiënt onderging deze kuur in een verwarmd vertrek, ging transpireren en ademde kwikdampen in. Dit had dikwijls een onherstelbare kwikvergiftiging tot gevolg. Voor deze rigoureuze behandeling had Van Foreest dan ook weinig waardering. Bovendien had hij kritiek op het feit dat vaak andere ziekten voor syfilis werden gehouden en dat de lijders daaraan zich deze gevaarlijke medicatie moesten laten welgevallen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1984 | | pagina 20