hebbe ick gekent, die in die vermaerde peste van Delft nae dat hij veel dooden hadde gedrae- gen tot het graf ende oick begraven, ende dat hij hadde geweest by veel stervende menschen, soe is hij ten laesten oick een medicyn geworden'. Het pesthuis raakte snel overvol met zieken en stervenden. Een chaotische toestand, waar door van een goede behandeling niet veel terecht kwam en er waren onder de grote massa die naar het kerkhof werd gedragen soms nog levenden. Tot 70 doden werden in één kuil bij gezet. De lucht van zoveel besmette en in ontbinding verkerende lijken was onhoudbaar en men vreesde, dat de bedorven lucht een nieuwe uitbarsting van de ziekte tot gevolg zou heb ben. Daarom werd op advies van Van Foreest en zijn collega Van der Heyden besloten gras te zaaien op de graven. De ziekteverschijnselen van pest waren zeer verschillend: het begon meestal met plotselinge koorts, de patiënt ging ijlen, wilde het bed en het huis uit, kwam in een deliriumachtige toestand. Nadien ontstonden diarrhee, neusbloedingen, bloedspuwingen en alle delen van het lichaam vertoonden pestbuilen en ontstoken zweren (de zogeheten bubonen en karbunkels). Men trachtte tegen al deze verschijnselen de juiste behandeling toe te passen. Van Foreest be gon doorgaans met een aderlating, daar, waar de karbunkels zich vormden en wanneer de ziekte nog in het beginstadium was. Dan diende hij een pestpoeder toe, waardoor de patiënt ging transpireren. Het recept hiervan had hij zelf samengesteld en hij bericht ons hierover: 'Wij hebben onze apotheker bevolen het volgende poeder te bereiden, waarvan wij ons bij deze pestepidemie, zowel ter voorkoming, als ter genezing, tot heil van velen bediend hebben. En hoewel wij de samenstelling daarvan als een geheim beschouwen, hebben wij het voor een zonde en een vergrijp aangezien het voorschrift van dit poeder voor ons zelf te houden, maar achten het gepaster het allen te openbaren, opdat iedere jonge geneesheer en ieder ander er een goed gebruik van zou kunnen maken tot heil zijner medemensen'. Dit poeder bestond uit meer dan 20 verschillende grondstoffen, met als hoofdbestanddeel de wortel van de Dictamnus essenkruid, een zweetmiddel). Behalve sandelhout, rood koraal, terra sigillata zegelaarde), gentiaanwortel, hertshoorn en eenhoorn waren er kostbare stoffen aan toegevoegd zoals smaragd, robijn, saffier, paarlen, goud en zilver. Van Foreest geloofde in de wonderbaarlijke kracht van edelstenen en edele metalen. Hij schreef ook ver sterkende middelen voor en zeer mild werkende laxantia. Op de karbunkels legde hij geduren de 3 dagen een pap van uien en witte mosterd, waarna ze werden geopend. Op deze wijze zouden vele patiënten zijn genezen. Toch waren er volgens zijn opgave 5000 tot 6500 slachtof fers en dit was één derde deel van de stadsbevolking. Van Foreest dacht dat één van de oorzaken van de pest de slechte kwaliteit van het grachtwater was en hij achtte zuivere lucht van zeer groot belang om verspreiding van de ziekte te voorkomen. Vooral de arme bevolking werd het slachtoffer en dat sommigen vatbaarder voor de ziekte waren dan anderen trachtte hij te verklaren volgens de hippocratisch-galenische leer. Over Delft schrijft hij: 'het is een feit dat in die stad, welke vrij laag gelegen is en lopend noch stromend water heeft, doorsne den met grachten niet ruim en breed, maar smal, waardoor het water kruipt en in roering wordt gebracht, dat daar op den duur het stilstaand water, vooral bij zomerhitte en in de hondsdagen in ontbinding overgaat en een kwalijk ruikende damp van verrotting uitwasemt, die men daar langsgaande bespeurt en waardoor de lucht ook wordt besmet. Ik heb dan ook ervaren, dat er nauwelijks een tiental jaren voorbij gaat, of de Delvenaars worden door de één of andere pestziekte of door pestaardige koortsen bezocht'. Hij raadde het stadsbestuur

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1984 | | pagina 17