vrouw en de oudste zoon ieder een zit- en een slaapkamer. De drie freules en de jongste zoon
moesten het daarentegen ieder met één kamer doen. Dan was er nog de koepelkamer met o.m.
een piano-forte en de koepel, die toch ook nog groot was, want er stonden 12 stoelen, 3 fauteuils
en een canapé. Wellicht was dit de ruimte waar Beets met de freules sprak over het oude kasteel.
Onder de rubriek "paarden enz." vinden we "twee bruine bles langstaarte paarden, twee schim
mel kortstaarte paarden, het groene lage rijtuig, de bruine koets, het groene wagentje of phaëton,
een gele calèche, een groene boerenwagen, een paar zwarte tuigen en een paar dito met koper."
Deze stalinventaris stond te boek voor ƒ2.580,--.
Uit de boerderij was al vóór de verdeling het levende vee met de gereedschappen en alles wat met
het boerderijbedrijf te doen had in het openbaar verkocht met een opbrengst van 2.451,20.
Na deze boedelscheiding van 1838 is het enige jaren rustig rond Ter Coulster. Dan vinden we in
de Alkmaarse Courant van 22 maart 1847 het bericht, dat gegadigden voor de afbraak van het
herenhuis staande op de hofstede Ter Coulster zich konden melden bij de stadsarchitect J. Ver-
hey. Men zegt, dat dit gebeurde op uitdrukkelijk verzoek van mevrouw Fontein Verschuir, die
blijkbaar van het oude huis af wilde. Toch is de afbraak toen nog niet direct geschied. Een jaar la
ter verkocht de eigenaresse aan haar tweede zoon Giesbert Cornelis "De hofstede Ter Coulster
met de daarop staande koepel, woningen, bosschen en gronden." Zelf behield zij nog "Het ou
de huis Ter Coulster met boerderij, stalling, schuur en verder aangetimmerten". Dit kwam bij de
verdeling van haar boedel op 25 maart 1852 ook aan Giesbert, die dus toen het gehele landgoed in
bezit kreeg. De nieuwe eigenaar ging zijn bezit exploiteren en we kunnen zeggen, dat Ter Coul
ster sinds die tijd als aanzienlijk bewoond landgoed had afgedaan. Het grote huis moet omstreeks
deze tijd zijn afgebroken; er is niets meer van terug te vinden.
In het archief bevindt zich een boekje waarin de heer Fontein Verschuir de inkomsten en uitgaven
van de boerderijexploitatie nauwkeurig bijhield. Het loopt van 1848 toen hij de boerderij voor
4.100,-- van zijn moeder kocht, tot en met 1878, een jaar voor zijn overlijden. Er blijkt uit, dat,
afgezien van een verlies in het jaar van aankoop, er ieder jaar winst werd geboekt. Deze liep uit-
uiteen van 784.21 in 1856 tot ƒ52.61 in 1867. De inkomsten bestonden uit de houtverkoop, die
verreweg de grootste post vormde, en de opbrengst van de tuin. Die was samengesteld uit aar
dappelen en fruit, d.w.z. appelen en peren uit de boomgaard en fijnere vruchten zoals frambozen.
De eerste jaren leve-den ook de eendeëieren nog iets op, maar in 1852 zijn de eenden opgeruimd.
In 1856 werd op zeer bescheiden schaal begonnen met de bloembollenteelt, doch dit bleek onvol
doende lonend en zes jaar later zijn ook de bloembollen weer opgeruimd. In het beginjaar waren
er de volgende soorten:
hyacinthen: bel ami de coeur en DB passetout; tulpen: witte, gele en dubbele gele pottebakker,
purperkroon en monument alsmede rose en gele Duc van Tholl. Van al deze tuinzaken brachten
de aardappelen nog het meeste op, al leverde de tuin slechts een marginaal deel van de inkom
sten als geheel. Aan de uitgavenkant zijn de grootste posten de grond- en waterschapsbelas
tingen en het loon van de boer H. den Otter. Deze verdiende in 1849 f 90.-- per jaar en kreeg in
1870 een verhoging tot 125,Dat er over het eerste jaar nog geen winst gemaakt werd is te
verklaren uit de kosten van verbetering. Deze bestonden uit de aanleg van wandelpaden tot bos-
land en de verplaatsing der billardkamer en inrichting tot stal. In de volgende jaren vinden we
nog slechts kleinere reparaties aan het woonhuis van H. den Otter onder de uitgaven geboekt.
33