vrij vertaald:
Ik, huis Ter Coulster, beroemd van de tijd van de stichter
Willem van Beyeren onsterfelijker gedachtenis
zal U in een drietal regelen mijn lotgevallen verhalen zoals die door de
noodlottige tijdsomstandigheden zijn geweest.
Ik heb gevoeld, dat de vijand mij belaagd heeft, zodat ik vernietigd en
verdelgd werd (1515)
Ik heb de Spanjaarden gezien door het uitbreken van een godsdienstoorlog
(1573)
Toch ben ik, stervende, herleefd door de zorgen van Van Cats (1646)
De gebroken steen met dit vers werd in 1730 gevonden in het puin van de af
braak van de voorgevel toen deze opnieuw volgens de toen in zwang zijnde mode werd opgetrok
ken. De dichter heeft zich in het eerste jaartal vergist: de verwoesting door de "zwarte hoop"
vond plaats in 1517. Omtrent de gebeurtenissen van 1573 is met betrekking tot Ter Coulster niets
bekend. Het lijkt onwaarschijnlijk, dat het kasteel geheel ongeschonden uit de strijd om Alkmaar
te voorschijn zou zijn gekomen. De kerk van Heiloo en de naburige abdij van Egmond werden ver
woest en geplunderd, maar Ter Coulster ontliep misschien dat lot doordat het onbewoond was
sinds de dood in 1571 van Clara van Zuylen van Nyevelt en er dus niets van bijzondere waarde
te halen viel.
Aannemende, dat het jaartal 1646 correct is, blijft het merkwaardig, dat Roghman een jaar later
nog voor zijn serie kastelen het huis tekende met de onaanzienlijke toegang en nog sterker,
dat Smidts in 1711 die situatie in zijn boek opnam terwijl hij zelf aan het eind van zijn wandeling
de nieuwe veel fraaiere toegangspartij moet hebben aangetroffen. Die poort waarin de steen met
het vers was opgenomen zien we op verschillende volgende tekeningen zoals van Cornelis
Pronk uit 1724.
Vergelijking met de tekeningen van Roghman en vooral ook die van Pronk, doet zien dat de gra
vure door Schijnvoet wel zeer onnauwkeurig gedaan is. Daar lijkt de voorgevel met het poortje
een lange muur. Uit de tekeningen blijkt echter, dat het muurgedeelte met de poort duidelijk
naar voren sprong. Zelfs het toch vrij primitieve prentje uit van Royen's Antiquitates Belgicae is
wat dit betreft zuiverder.
Van de achterzijde van het huis bezitten we een mooie gewassen tekening door A. Rademaker
(1675 - 1730). Het vierkant was toen nog niet volgebouwd zoals op een volgende eveneens on
gedateerde tekening waar de beide vleugels tot een massief blok zijn verenigd. De verschillende
gevels van het gebouw zijn in later tijd nog verhoogd, zodat het een steeds massiever en strenger
aanzien heeft verkregen. Het is evenwel niet mogelijk de diverse fasen in de bouwgeschiedenis
exact te dateren. Een opvallend detail dat op alle afbeeldingen terugkeert is de merkwaardig
grote privaatkoker (of zou het een traptoren zijn met een wenteltrap er in?) aan de linkerzijgevel.
Theophilus Van Cats heeft zich wel direct voor zijn nieuwe bezit geïnteresseerd maar bleef aan-