't Heugt mij hoe ik, jongeling, 't Liefste meisjen uit haar kring In zijn kerk ging trouwen. I leil oo telt lieve vrouwen. Zeegne God u, klein gehucht! Dubbel zuivel, dubble vrucht Lache u daaglijks tegen. Onbezoedeld, onverpoosd, Vloeie u de evangelietroost Als een malsche regen! Aan mij verdient gij zegen. Uit: Gedichten. Dl. 3. Leiden, 1878. HOLLAND Zoet Holland, lieflijk Holland, mijn Holland, weet gij wat? Ik heb u heel mijn leven steeds even lief gehad, Uw bosschen en uw duinen, Uw weiden en uw tuinen, Zoo menig aardig dorpje, zoo menig nette stad. In Haarlem stond mijn wiege, mijn eerste huis en school. Het is een stad van bloemen van rozen en viool; Stad van vergcet-mij-nieten Aan vaarten en aan vlieten, Waartusschen ik nog dikwijls in mijn verbeelding dool. 136

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1982 | | pagina 136