Hoort! de klok slaat. Het is de toren van mijn kerkje. Laat ons tellen. Tien slagen. Dit is zeker geen antwoord op mijne vraag. Maar het is toch een half antwoord: "Leer uwe dagen tellen! "O wien de Heer dat leeren wilde! Voor hem ware de oceaan der eeuwigheid eene goede reede aan den ingang van het lang begeerde vaderland. Heilige kerkklok, die zoo veler doodsbed klept! Wek er even zoo velen op, om hier, in de school des Evangelies, die groote wetenschap te komen leeren! Tien uren! Intusschen drijft het schip der aarde zacht en ongemerkt langs den azuren stroom des ethers voort, en komt met iedere mijl, die het aflegt, nader aan het eind van haar bestemming. Nog eenige eeuwreizen, en het stoot op het strand der "nieuwe aarde! "De Heer zij u genadig, sluimerend aardrijk! hoe schrikkelijk gij dan ontwaken zult! Welk een geheel anderen aanblik gij zult opleveren, dan nu, als een landschap bij maneschijn! Die maan, die nu zoo kalm over dit tooneel licht, zal in bloed veranderen; de zon zal verduisterd worden; de sterren zullen van den hemel vallen; de krachten der hemelen zullen beweegd worden. De vurige schoot der aarde splijt en verandert in een vulkaan, waarin de wereld met al hare heerlijkheden versmelt. De bazuin des Archangels klinkt over de graven, - ook over dit kerkhof. De dooden verrijzen, schudden den eeuwslaap van de leden en openen de oogen voor het eeuwige licht. Dan sta ik hier met de gemeente, die ik ten grave leidde, en biede haar aan den Heer van levenden en dooden aan. O gave de genade van dien God, die mij herwaarts riep, dat ik dan zoo rustig op dat stof moge staan, als ik er nu heenblikke! Dit zij voor heden mijn avondbede! Uit: Studiën en schetsen. Amsterdam, 1860. 127

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1982 | | pagina 127