De kerk, die haar schaduw op het kerkhof teekent - een schoon beeld! Het
geschil over het begraven in kerken of op kerkhoven daar gelaten, is het ontegen
zeggelijk, dat die plaatsen de gelukkigste zijn, waar men beide zooveel mogelijk
vereenigt, gelijk hier. Mogen de dooden niet meer onder het dak van het heilig
dom geherbergd worden, zij sluimeren hier toch in zijne schaduw. Schoone en
zoete gedachte! Zoo staat het bedehuis daar als een groot en gemeenschappelijk
monument van alle graven, dat op iederen zijner steenen het opschrift draagt:
"Mijn Verlosser leeft." Het staat daar als een lijkkapel, waar men wel voor de
rust der dooden niet bidt of offert, maar waar toch de genade verkondigd en
verheerlijkt wordt, waardoor zij, die in den Heere ontslapen zijn, leven. Het staat
daar als een steen der getuigenis tusschen Jehova en zijne dienaars, dat hij zijner
beloften in Christus gedenkt, en niet toelaten zal, dat zijne heiligen altoos de
verdervinge zien. Over het graf zelve, waarin de treurende gemeente hare dooden
weglegt, heft de zingende gemeente haar triomflied aan: "Dood, waar is uw
prikkel? Doodenrijk, waar is uwe overwinning? Gode zij dank, die ons de over
winning geeft door onzen Heere Jezus Christus!
Over het kerkhof heenziende, ontdekt het oog in het diep verschiet de koppen
van duinen, die, door de maan beschenen, zich als regte blinkers voordoen. Hun
witte toppen tegen de blaauwe lucht afteekenende, vormen zij een golvende lijn,
door Gods hand getrokken, die met dit meetsnoer de zee bepaalde, en tot haar
sprak: "Tot hier toe en niet verder!" Achter de duinen ziet de verbeelding - de
zee! de groote, geweldige, onmetelijke en ontzaggelijke zee! Wanneer zij
toornt, kan men van hier duidelijk haar grommen hooren. Maar nu is zij kalm en
stil, even als de geheele natuur. De maan, die haar in heur bed zachtkens heen en
weder schudt, als eene moeder, die haar kind in heur armen op en neder wiegt, is
de eenige, die haar belet in te sluimeren als een kleine kreek. En toch geeft het
aan dit stille, lage landschap iets grootsch, dat men de zee zoo nabij weet. Even
zoo als het leven iets verhevens wordt door de gedachte, dat de eeuwigheid er
achter is.
De zee - de eeuwigheid! zietdaar zeker geene toevallige vereeniging in den
geest van hem, die op een kerkhof staande naar den oceaan ziet. Ja, zóó is
het! Even als die zee in het verschiet, ruischt de oceaan der eeuwigheid, ont
zaggelijk en toch onmerkbaar, rondom de vaste kust van ons leven. Alleen de
lage duinen des doods - de lage duinen, die sommigen zoo berghoog schijnen -
scheiden ons van elkander. Wanneer zullen wij elkander ontmoeten? Wanneer
zal ik die hoogten overtrekken? Wanneer?
126