122 blijven zij in rust. De stilte, gelijk een dichter gezegd heeft, is zigtbaar geworden. Deze boomen, die, vóór eenige jaren geplant, de takken gedurig digter in elkan der beginnen te slaan, vormen voor mijn kleine woning een natuurlijk voor portaal, dat daar binnen de koelte helpt bewaren. Ten overvloede verbergt zij zelve het nederig hoofd in een krans van huisselijke linden, het sprekend beeld van het leven harer bewoners. Soms zet ik mij in den avond onder deze groene veranda neder, en zie vandaar de zon achter de duinen ondergaan. Dan wordt de loofhut, even als voor den feestvierenden Israëliet, een heiligdom, waaruit met den geur van bloemen en bladeren de wierook van een dankend hart opstijgt, zooals nu! Ter linkerzijde opent zich te midden van het geboomte de heirweg, die met een krommen arm naar het zuiden wijst. Met zijn in het maanlicht flikkerend zand vormt hij een witte streep tusschen het gras, dat bij wijlen op een toov'er- achtige wijze verlicht wordt door den rooden gloed van uitspringende vonken, die, uit een naburige smidse voortkomende, de geheele decoratie in Grieksch vuur zetten. Die weg voert naar Zuid-Holland, het gewest mijner geboorte, naar Leyden, mijn vaderstad. Langs dien weg doolt mijne verbeelding menigwerven naar het zoet verleden terug. Daar ben ik jong geweest, daar heb ik gespeeld, daar heb ik geleerd, daar heb ik lief gehad, daar heb ik, zoo niet de schoonste, zeker de zoetste jaren mijns levens gesleten. Daar ligt het Eden van mijne jeugd, waar onbewuste schuld onschuld, waar ongestoorde vreugd zaligheid, waar ongekrenk te bloei onsterfelijkheid scheen. O heeft mij het vlammend zwaard des tijds uit dien hof verdreven, ik houd toch niet op, met weemoedig oog daarheen terug te zien. "Indien ik u vergete!"... Zoo wend ik ook nu, in zoete mijmeringen verloren, het oog naar mijn lief Leyden. En daaronder is het mij, als zag ik bij het twijfelend licht der maan uit gindsch verschiet de schimmen mijner gestorven vreugde opkomen, en op het grasplein voor mij een doodendans uitvoeren. Maar neen, zij zullen mij niet in hun kring medeslepen. Dat alles is voorbij, en moet voor altijd voorbij zijn! Daarom, gij schimmen mijner jeugd, keert naar uwe graven terug en rust, even als ik, van het spel der jongelingsjaren, gelukkig ge noeg, als God om al deze dingen ons niet doet komen voor 't gerigte! Ter regterzijde verrijzen de kleine woningen, in een bogt gelegen, die noord waarts omloopt. Ook deze ontvangen op haar witgepleisterden muur de verschil lende schaduwbeelden, die het haar omgevend geboomte er op teekent, terwijl de roode dakpannen, met het schijnsel der maan overgoten, als blaauwe leijen voorkomen. De bogt volgende verheft zich naar dien kant het heerlijk bosch, dat

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1982 | | pagina 122