121 en ziet, wie deze dingen geschapen heeft, die in getale hun heir voortbrengt: die ze alle bij name roept, van wege de grootheid zijner krachten, en omdat hij sterk van vermogen is, daar wordt er niet één gemist." Maar hoe verpletterend ook drukt die schitterende hemel met zijn heldere lichten op het nietige menschen- kind, dat de uitspraak van Bildad voor zijn geest roept: "Hoe zou een mensch regtvaardig zijn bij God? En hoe zou hij zuiver zijn, die van eene vrouw geboren is? Ziet tot de mane toe, zij zal geen schijnsel geven, en de sterren zijn niet zuiver in zijne oogen." Heilige God! voor wiens gezigt de stralende melkweg donker en de blinkend witte tent der maan zwart is, hoe moet de zondaar, die verblind naar deze zuivere lichten opziet, in Uw oog voorkomen? Als ik uwen hemel aanzie, het werk uwer vingeren, de maan en de starren, die gij bereid hebt; wat is de mensch, dat gij zijner gedenkt, en de zone des menschen, dat gij hem bezoekt? - Doch wat vraag ik? als kende ik haar niet, de goddelijke Zon der geregtigheid, die met haar bloedrood licht de vlekken der aarde voor Gods oog bedekt, en haar van een glans doet stralen, heerlijker dan dat der morgensterre in al haar heerlijkheid. In de stralen van dat licht verscholen, verschijnt de bezoedel de aarde te midden van de vlekkelooze lichtwerelden, die haar omgeven, onder het gezigt van haren Schepper en vindt gunst in zijne oogen! Ja, bij dat licht ziet de geloovige blik des aardbewoners in die lichten de vele woningen van het huis des Vadei-s, die het smachtend hart uitnoodigend tegenblinken. Genade! Gena de! is het woord, dat dit vlammend schrift in duizend trekken aan den boog des hemels schrijft! Hoe schoon is de aarde onder dezen schoonen hemel! Welk een zacht en liefelijk vernis werpt de maan over de levende schilderij der natuur. Terwijl de gloed der zon hare tinten verhoogt, hare omtrekken verscherpt, hare kleuren met glanzend vernis overdekt, doet het maanlicht hare verwen en omtrekken zacht ineenvloeijen en versmelten. De maan mist den regenboog der zeven kleuren, waarin de zon haar penseelen doopt: zij schildert met Oostindischen inkt en brengt de gekleurde teekening van den dag in het zwart over. Minder rijk en prachtig voorzeker: maar wie weet niet, hoe aangenaam het is, na het gezigt van een schilderzaal vol bonte en sprekende kleuren, het oog op een zwarte plaat te laten uitrusten? De voorgrond van de teekening vertoont een groepje iepenboomen op een rond grasperk. Met hunne door de maan verzilverde bladeren zou men ze bijkans voor abeelen houden. Geen windje suist door de takken. De schaduwen, die zij op het gras werpen, schijnen op de aarde te zijn ingeslapen, zoo onbewegelijk

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1982 | | pagina 121