120
slechts half naar de aarde gewend, nu geheel naar haar toekeert, helderder door
te breken. Had zij tot aan het vertrek der zon, gelijk eene zedige bruid in het
bijzijn des bruidegoms, een sluijer voor het gezigt gehouden, die haar bekoorlijk
heden half verhulde, nu na zijn aftogt alleen gebleven, schuift zij met blanke
hand dien sluijer weg, en slaat het heldere, schoon altijd zachte oog vrijmoedig
op. Een mild en kalm licht straalt uit dien blik de aarde tegen, en stort er
dezelfde vredige rust over uit, die uit haar trekken spreekt. Terwijl de zon, haar
vurig rad langs den hemel jagende, als een stoomdrijver aan de wereld de onrust
en beweging indrukt, waarmede zij voorsnelt: deelt de maan, als in een boot
langs den azuren luchtstroom glijdende, aan de aarde de kalmte mede, waarmede
zij voortzweeft. Zoo vlije ook ik, met de geheele natuur rondom, mij in haar
licht tot kalm genieten neder, en laat in het meir mijner ziel, waarvan de avond
de golven ter ruste gebed heeft, haar schijnsel stil en vredig weêrspiegelen.
Van de maan ten oosten tot aan de avondster ten westen breidt zich het zwerk
uit als een blaauwe tent, nu niet onachtzaam, als een los kleed, met vouwen en
plooijen over de aarde heengeworpen, maar in gladde effenheid over de onzigt-
bare stijlen uitgespannen, en met evenredige welving naar het midden van den
reusachtigen koepel oprijzende. In den boog van dien koepel prijken duizenden
van starren, als zoo vele lampen in dit verwulf opgehangen, om de maan, die als
de hoofdluchter boven alle uitschittert, met haar schijnsel te versterken. - In
stille majesteit schaart zich het blinkende leger op het eindelooze veld der mon
stering. Allengskens treedt de een na de ander in het gelid, en regelen zich de
schitterende slagorden. Aan het hoofd vertoont zich de opperbevelhebber, de
magtige Orion, met het gouden harnas om de borst, met den vonkelenden ko
ningsgordel om de heup, en het uitgetogen zwaard, als de staf des gezags, in de
vuist. Zijn vonkelend oog overschouwt den ooster- en westerhemel, als om zich
te overtuigen dat allen op hun post zijn. Aan den linkervleugel voert Aldebaran
als onderbevelhebber de rijen zijner onderhoorigen aan. Regts wentelt de Wagen
in het spoor, hem door den Wagenleider aangewezen. In het midden staat de
onbeweglijke Noordstar, als de gids, waarnaar zich de verschillende benden rig-
ten. Boven het leger wappert het melkwitte vaandel, dat als een blinkende Ori-
flamme over hunne hoofden golft.
Zoo staat het geheele heir geordend, als wachtende op den Heer der heir-
scharen, die zijn benden in oogenschouw komt nemen. Wie denkt er niet bij aan
de schildering van den Orion onder de Profeten: "Heft uwe oogen op omhoog,