119 Mijn hart heeft u lief zonder sieraad, En wat van u wordt of niet wordt, Mijn hand hecht een krans aan uw slinger, Die nimmer, neen, nimmer verdort! Uit: Sneeuwklokjes. Amsterdam, 1878. 1. Er heeft zich een Commissie van Vaderlandsche mannen gevormd, om het toenemend verval en de verwaarloozing van den beroemden Willebrordus-put te Heilo tegen te gaan, en hem een eenigszins waardiger voorkomen te geven. EEN LANDSCHAP BIJ MANESCHIJN Wees gegroet, lief plekje, mij het allerliefste op Gods groote en schoone aarde! Wees gegroet, bekoorlijk landschap, dat zich hier voor mij uitbreidt; blaauwe hemel, groen veld, gouden starren, donkere hoornen, roode daken, wit kerkje, graauw kerkhof, en gij vooral klare maan, die over dit tooneel uw zachte stralen uitgiet! Wees gegroet, aanminnig dorpje, als een opengaande nachtbloem, liet schoonst en liefelijkst in het licht, waarin gij nu verschijnt, bij avond! Kalm en statig is de zon achter gindsche hoogte ondergegaan. Langzamerhand heeft het gloeijend spoor, dat zij aan de azuren baan geteekend had, waar langs zij van haren troon afsteeg, zich uitgewischt, en is in het effen blaauw ver smolten, dat den geheelen hemel kleurt. Al wat zij van haar doortogt heeft nagelaten, is haar onafscheidelijke trawant, de avondster, die haar plaats heeft ingenomen, en, terwijl zij, op het westen afziende, de Heengetogene met trcuri- gen blik schijnt na te oogen, te gelijk met haar zachten gloed het gemis van de Fontein des lichts schijnt te willen vergoeden. Treffend beeld der rouwende liefde, die met het droevig oog in tranen, op het graf des betreurden geslagen, de beroofden bestraalt, die naar haar opzien, - troostende treurster! Misschien mag men er ook de gelijkenis der nederigheid in vinden, die zich in anderer licht verbergt, zoo lang zij kan, en het zij ze voorga, hetzij ze volge, getrouw blijft aan de leuze des ootmoeds van die profetische Morgenster, die als voorlooper de verschijning van den Opgang uit de hoogte aankondigde, maar bij zijn dagen het hoofd gedwee onderhaalde, zeggende: "Hij moet wassen, en ik minder wor den!" Intusschen begint ook aan den oosterhemel de maan, die haar gelaat, eerst

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1982 | | pagina 119