als schoorsteenveger moest optreden - hetgeen uiteraard niet tot de
taak van de brandweerlieden behoort.
Er moesten in die jaren door de brandweer dikwijls meer werkzaamheden
worden verricht, die eigenlijk weinig met brandbestrijding hadden te
maken, want toen er in de winter 1944/5 op het gebied van branden wei
nig te doen viel, moest men zich op een andere wijze dienstbaar maken.
Om het etenspotje klaar te maken waren de mensen in die dagen verplicht
te gaan sprokkelen in het bos of zelfs boompjes te gaan kappen, en niet
alleen voor het bereiden van de warme maaltijd was hout onontbeerlijk.
Toen de winter aanbrak was er ook hout nodig om de kachel op te stoken.
In zijn jaarverslag voert de secretaris over dit onderwerp een rijmen
de Heilooër ten tonele:
Toen er gebrek aan brand was
zei men de brandweer man:
"Verhinder jij dat branden,
toe, doe er eens wat an'.
En er werd wacht gelopen
bij bomen, dik en oud.
Men ging ons vaak bedreigen
met het gekapte hout,
Heilooërs bleven netjes,
maar lui uit Alkmaar
die namen liefst de dikste D
en deden soms wel raar.
v
Toen kwam er dan het sproklen, t
vergunning kreeg men gauw. d
Een ieder hakte takken i
en had een hele sjouw. E
Wij liepen hele dagen E
daar in het natte bos e
Wij konden niet gaan rusten r
in 't zachte, groene mos. 1
Het sproklen werd vaak zagen. c
Maar zégen wij een zaag, j.
dan zwegen alle zagen v
en zagen wij geen zaag.
Wij liepen steeds te wachten t
en keken hevig uit,
wij hielpen karren duwen, t
soms voor-, dan achteruit.
n
X
12=