brave zoon zich ook tegen de nachtelijke opdracht van vader Klaas ver
zette, het baatte niet. Overdag was er geen tijd voor. Hij voerde de
opdracht uit, maar kon het toch niet laten na afloop van het nachtelijk
karwei op te merken: "Als u maar weet, vader, dat als ik straks ge
trouwd ben, ik nooit meer zo gek zal zijn" Aan deze uitspraak van
de jonge generatie was te bemerken, dat de achturige arbeidsdag be
gon door te breken. In het boekje "Oude ansichten van Heiloo" (blz. 139)
staat Klaas Ursem met zijn gezin voor de schi IderswerkplaatsHij was
huis-ri jtuigschi Ider en klompenschilder. Van kinderklompen maakte
hij veel werk, op de zondagse klompjes schilderde hij bloemetjes, het
houten schoeisel voor de door de weekse dagen schilderde hij somber
zwart
De bakkers in de buurt
In de Kerkebuurt woonden drie bakkers, te weten: Louw Jonker aan
de stationsweg. Aan de Westerweg, tegenover de kerk, woonde Jan
Denneman. Denneman was een ouderwetse bakker, die nog met blote
voeten het deeg voor het roggebrood trapte. Een vriendelijke bakker,
wonend in een pittoresk huisje, dat helaas is gesloopt. Even voor de
Ewislaan, op de plaats waar thans de winkel in religieuze artikelen is
gevestigd, was voorheen de brood-koek- en banketbakkerij van Dirk
Leek. Bakker Leek's taarten en fijne boterkoekjes waren tot ver in de
omtrek bekend. Een paar huizen voorbij bakker Leek, dreven Piet Zoon
en Sientje Kraakman een manufacturenzaakje. De hele handel was on
dergebracht in een piepklein winkeltje. Geen bezwaar overigens, het
winkeltje had weinig klandizie. Piet bezocht zijn klanten thuis met een
handwagen. Hij ging de boer op.
Van de drie genoemde bakkerijen is alleen de bakkerij van Jonker
overgebleven. Aanvankelijk in 1903 begonnen in een oud huis met een
klein winkeltje, werd de zaak allengs uitgebreid. Eerst met de knechts
T. Pronk en C. Kaandorp, later met hulp van zoons en dochters. De
eerste jaren bezocht Jonker zijn klanten lopende. Met een kriel - een
grote draagmand - op zijn rug, doorkruiste hij de hele Egmondermeer
De draagmand, bevestigd aan twee riemen en twee stokjes onder aan
de mand, liet hij nu en dan rusten op een damhek als de vracht hem te
zwaar werd. Geen wonder overigens, want behalve de stoeten, de
bollen, de weggies en de cadetjes, bevatte de mand ook de zes pond
zware roggebroden. In die jaren beschikten niet veel zakenlieden over
handelskapitaal. Krediet door de banken werd er slechts zelden ver
leend. Van hetgeen de klanten betaalden moest gereedschap, turf voor
de oven, meel en andere ingrediënten worden gekocht. En als dat basis
materiaal was aangeschaft, bleef er winig geld over als de bakker naar
zijn klanten ging. Er was soms geen cent in de knip om te wisselen als
12