11 tenloon kan er ook niet af!" Samen met Bonman en zijn vriend B.Hoek, die de laatste aanwijzingen gaf over de beplanting werd de zaak tot een goed einde gebracht. Bonman heeft ook nog pastoor de Jong ge raadpleegd die "Onzes Heeren" volgens van den Bosch onjuist ver vangen heeft door "Domini nostri". "Maar wat geeft het ook", merkt hij op, "de mensen kunnen die letters toch niet lezen en ik smaak de voldoening dat ik het putje weer hersteld heb gezien!" Maar de stal- pomp, die zo arrogant voorop stond alsof zij het eigenlijke monument was, bleef een doorn in zijn oog. De heer Bouman was echter de uit voerder van het gezag en zag de bezwaren van den Bosch tegen die ongerijde pomp niet in, evenmin als het Roomse raadslid Obdam. "Ik heb geprobeerd Obdam voor de zaak warm te maken. Ik deed een be roep op zijn smaak voor kunst en op zijn Roomse hart, maai' de kunst zin van een metselaar reikt niet ver. tekent hij aan. Ook de R.K. wethouder Bakker durfde het geval van de pomp als een uitsluitend Roomse kwestie niet aanhangig maken in de raad. "Toch hoop ik voor dat ik voor goed mijn ogen sluit, de pomp nog eens te zien verdwijnen", verzucht hij verder op. "Misschien kan ik er nog eens een sociaal democraat warm voor maken, die ook van mening is dat zulk een ellen dige pomp eerder geestdrift verkoelend werkt""Moge deze plek al tijd met vrome eerbied verzorgd worden. Zit er niet iets droevigs in", constateert hij nog, "dat zij die het meest hebben bijgedragen aan de restauratie van het putje te weten de heren Maas Geesteranus, opzichter Bouman en de directeur van het gemeenteplantsoen van Alk maar geen katholieken waren en dat de katholieke raadslieden niet snapten en wel nooit zullen snappen dat het eigenlijk op hun weg had gelegen om iets te doen voor de put van Sint Willibrord. de man die ons het christelijk geloof heeft gebracht"Hij eindigt zijn aantekeningen over de Willibrordusput met deze beminnelijke anecdote: "In mijn eer ste levensdagen werd ik volgens de toen heersende begrippen gebakerd en wel door de oude, vertrouwde vrouw Fransen. Al bakerend zong zij bij voorkeur het liedje van Heiloo: Hoe lieflijk ligt 1t klein Heiloo door het donker woud beschut een kerk zeer oud, is daar gebouwd daarachter ligt de put. Voor menig, menig honderd jaar- was daar geen enkele drop, 't was niet als zand en heidens land daar groeiden toen distels op. Toen kwam de heilige Willibrord die

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1978 | | pagina 11