Periode van Verval.
Met de rampspoeden van de 1 6e eeuw brak een perio
de van verval aan in Noord-Kennemerland. Hieraan voor
af ging reeds een welvaartsvermindering, daar Noord-
Kennemerland in een isolement geraakte door afsluiting
van het buitenwater en onbereikbaar werd voor kielsche-
pen, waardoor de export van de agrarische produkten,
welke een belangrijk onderdeel van de bestaansbasis
vormen, onmogelijk werd. Met name het jaar 1573 kan
voor Noord-Kennemerland een rampjaar genoemd worden,
daar in het kader van het toen plaatshebbende beleg van
Alkmaar een stelselmatige verwoesting van de streek
plaats vond. Het Heilooërbos verdween bij die gelegenheid
en werd pas eind 17e eeuw begin 18e eeuw weer aangelegd.
Op het Hylo-er Ryskaartje van 1704 had het Heilooërbos
zijn huidige omvang nog niet bereikt. Eveneens werden
uit militaire overwegingen de dijken van enkele droog
makerijen, waaronder het Heilooërmeer en Boekelermeer,
doorgestoken. De langdurige periode van verval heeft
zich in Heiloo ondermeer gekenmerkt door een sterke
achteruitgang van het inwonertal, van 871 inwoners om
streeks 1622 tot een bevolking van 455 in 1795.
Wellicht is op deze teruggang mede van invloed ge
weest de ontwikkeling van het grondbezit. Aanvankelijk
was het land grotendeels in handen van landheren en de
abdij van Egmond, die volle aandacht besteedden aan de
ontwikkeling van het boerenbedrijf. Na de ondergang van
de abdij en de rampspoeden van de 16e eeuw geraakte
veel grond in het bezit van stedelingen, die hun kapitaal
in land belegden. Hoewel zij op hun landerijen ten eigen
gerieve buitens vestigden, kan toch worden gezegd, dat
het absenteïsme van de eigenaren in deze zo moeilijke
periode van afgesloten ligging en geleidelijke wederop
bouw het agrarisch bedrijf niet ten goede is gekomen.
Als voorbeeld kan vermeld worden, dat het tot 1711 duur
de voordat de Boekelermeer weer in exploitatie kon wor
den genomen.
drs. P. Wijn