opschrijven. Vooreerst het huis. Ik herinner mij nog zeer duidelijk hoe het
ingericht was, ofschoon ik er later nooit meer binnen geweest ben. 't Was
een huis van één verdieping met een gang opzij aan de noordkant, en drie
kamers, die er op uitkwamen. De voorste kamer was de apotheek, de tweede
heette het zaaltje en de derde de gele kamer. In het zaaltje woonde we, en in
de gele kamer sliepen we. Aan 't einde van de gang was een deur, die naar de
tuinkamer leidde vanwaar men in de keuken en in den paardestal kon komen.
In het zaaltje was een kast onder de trap waarin we ons speelgoed hadden. In
de gang aan de noordzijde was de beste kamer naar buiten uitgebouwd. Om het
trapgat op den zolder was een hekje en de kelder met een opkamer was in een
uitbouwsel aan het huis dat van Noord naar Zuid liep. De voordeur kwamen
we gewoonlijk niet binnen maar langs de ramen van het zaaltje en de gele kamer
liep een straatje naar de achterdeur, die juist in de hoek stond van het huis en
het uitbouwsel. Uit de tuinkamer konden we in de tuin komen. Midden door de
tuin liep een pad en aan de kanten van dat pad stonden bessen en frambozen,
terwijl in de tuin ook appel en perebomen stonden. Achterin stonden twee grote
perebomen en aan de Noordkant een grote appelboom. Ten Zuiden van de tuin
liep een publiek pad en ten Noorden was een bosje terwijl achter eveneens
een weg liep. Daardoor werden appelen en peren dikwijls gestolen, zo als mijn
Vader vertelde. Tweemaal herinner ik me dat er een sinterklaas in het oude huis
geweest is, de ene keer was zijn gezicht helemaal zwart en de andere keer rood.
Ook weet ik nog dat ik met mijn vader mee ging naar de wei, waar het paard
liep, dat s 'winters altijd zo 'n leven maakte met de kettings waaraan het op stal
vast stond. Die wei was dicht bij ons huis en grensde aan het schoolbos waarvan
ze gescheiden was door een hek. Dat hek nu was stuk en ik met mijn vader mee
dier het zou maken. Ik moest toen het bakje met spijkers vasthouden en zou
nog juist kunnen aanwijzen waar het stuk was, al is het schoolbos ook al meer
dan veertig jaar verdwenen. Toen Kees Hageman onze tuinman eens in de tuin
aan 't werk was plaagde ik hem want hij kwam naar mij toe en zeide: Als je
nu niet maak dat je weg kom dan gooi ik je tegen de wand. Ik weet dat ik niet
begreep wat dat betekende, want ik kende alleen wanten die men in de winter
draagt als 't koud is. In de tuin teelde wij ook aardappelen want ik herinner mij
toen ik eens in het pad van de tuin liep dat er naast wat groeide waarover ik niet
goed kon heen kijken, maar dat een bijzondere reuk verspreidde, die ik jaren
later bemerkte door het aardappelloof te worden verspreid. De tuinkamer was
onze geliefde speelplaats. Daarin stond een hobbelpaard en een reipaard of
een paard op wieltjes, maar daar stond ook wel eens een houtbok, waarop men
hout zaagt, en als mijn oudere broer dan op het hobbelpaard zat klom ik op de
houtbok en reed ook. In die tuinkamer gebeurde zeker alles waartoe het zaaltje
te klein was, want zo herinner ik nog dat mijn vader daar bezig was met worst
stoppen (wij hadden stellig geslacht) en dat Dominé van Plateringen nu en
dan in de darmen prikte. Van de familie, die ons in dat huis kwamen bezoeken
herinner ik me Oom Klaas, de broer van mijn Moeder, die dan op den grond of
vloer ging zitten en onze ballen weg goochelde. Daar hij altijd met ons speelde,
als hij er was, heb ik hem alleen duidelijk onthouden. Dominé van Plateringen
plakte voor ons prenten, zoals honden en katten, op bordpapier en maakte ze
dan zo dat ze staan konden. Zij waren geborgen in de kast onder de trap. Met
het spreken was ik niet bijzonder vlug en ik herinner mij nog dat ik de 1 en de r
niet kon uitspreken. Mijn Moeder vertelde mij dan ook later wel eens hoe krom
ik praatte. Bij gelegenheid dat mijn Vader naar Amsterdam geweest was en van
daar koffie en suikerbrood had meegebracht bleek het dat de koffie wat
44