je soms zo'n plaat ophalen uit de platenkist die op de gang stond.
("Hermans haal de paradijsplaat eens even"- uit een show van Toon
Hermans.) Het was allemaal sober, maar we wisten niet beter. Fietsen
zag je op school niet, ouders die de kinderen afhaalden evenmin.
Wij moesten ons zelf redden. Zelf onze spelletjes verzinnen op het
schoolplein dat als het nat was een grote modderpoel werd en waarin
we mooi dijkjes konden schuiven met onze klompen. Het werden
waterbouwkundige werken, maar dat wisten wij toen nog niet.
Ook speelden wij wel 'bok, bok hoeveel luizen heb ik op mijn kop'.
Dat ging zo: een aantal jongens (meisjes speelden op een afzonder
lijke speelplaats) die gekromd stonden, vormden een lange rij waar
je overheen moest klauteren en bij de voorste jongen moest zien te
komen. Dan had je gewonnen. Maar het was moeilijk want iedereen
mocht proberen je af te schudden. Voetballen deden de jongens ook
in dat losse grind en zand. Dat kostte soms je klompen, de kap brak
er vanaf. Thuis repareerde ik de klomp zelf met zaag, ijzerdraad en
twee spijkertjes. Soms kwam de bal op een platte aanbouw van de
school terecht en klommen we snel op het dak als de meester het
niet zag, want ook dat was streng verboden.
Knikkeren deden we ook, maar voor een echt potje was de speel
plaats niet zo geschikt. Dat speelden wij liever op een erf bij ons in
de buurt. Een aarden erf zonder grind of stenen dat mooi glad was
gelopen. Verharding om de huizen kenden wij toen nog niet. Ik denk
dat onze ouders dat niet konden betalen. Het knikkeren gebeurde
fanatiek en met vaste regels. Er waren enkele jongens die geweldig
konden mikken. Zij rolden hun loden lodder, gewoon een kogel uit
een kogellager, door de pot met knikkers, die op een afstand van 6-7
meter lag en waarin de deelnemers ieder drie knikkers hadden gezet.
De knikkers die buiten de pot kwamen te liggen waren voor de speler.
De knikkers waren de zogenaamde kleiklodders, knikkers van klei
gemaakt met een kleurtje eromheen. Als ieder een keer richting pot
had gerold, mocht je elkaar dood gooien, dat wil zeggen met jouw
lodder een andere raken. Wie als laatste overbleef mocht de overge
bleven knikkers uit de pot halen.
Toen ik acht jaar oud was en in de derde klas zat, mocht ik bij buur
man Baltus helpen. Hij had, zo leerde ik later, een gemengd agrarisch
bedrijf waar hij alleen op werkte, geholpen door zijn kinderen, die
ongeveer van mijn leeftijd waren. Hij had verschillende stukjes grond,
die verspreid in het dorp lagen. Zijn zes koeien liepen in de Hem-