De stuiver en de cent
Jan Ballus als koorzanger
Een stuiver en een bronzen cent
Die zaten saam te praten
Wie van de twee het hoogste was;
De cent kon het niet laten
Om met een arrogant gebaar
Zichzelf het hoogst te prijzen,
En ging als voorbeeld toen direct
De kerkenzak aanwijzen.
Die zak wordt wekelijks, zei de cent,
Gevuld met mijn collega's,
Door meisjes, jongens, groot en klein.
Door mannen en hun eega's.
Die willen dan met mij, zei hij.
De kerkeschuld betalen:
Het arbeidsloon der timmerman,
Zijn balken en zijn palen,
De nota van de metselaar.
Die werkt aan muur en daken,
De koster en de kolenboer
En honderd andre zaken.
De stuiver keek hem droevig aan
En zei: zeg, wil eens horen,
Jij zit nog aan de oude tijd
Van vroeger vastgevroren.
Toen kon men met jou nog wat doen,
Nu is je waarde matig;
Als men nu niet een stuiver geeft
Is 't saldo niet meer batig.
De cent sprak: dat is goede praat.
Die jij daar hebt gesproken;
Ik kan als kerkcent sterven gaan.
Mijn leven is gebroken.
Na mij is nu als kerkzak-gift
De stuiver ingetreden.
Toen sloot de cent zijn ogen dicht
En is zacht overleden.
75