De paaseieren van Lia
"En op bepaalde dagen was ik langs de weg. Op
dinsdagmorgen moest ik langs de klanten die naar
de Hoogovens gingen; die moesten voor twaalven
brood hebben. Die ging ik langs met de fiets met
een grote mand achterop. En
op donderdag ventte ik in de
Schermer. Met de transport
fiets ging je dan over met het
bootje. De fiets op de ene rand
van het bootje en jijzelf op de
andere rand. Op de Westdijk
had ik een stuk of acht klan
ten. En de laatste klant was
opoe Keizer, een vrouw van
in de tachtig. Die kocht altijd
alles wat ik nog over had in
mijn mand. Maar zij kwam
niet altijd, soms kwam haar
dochter Marie: '-Ik heb nog
beschuit' '-Nee!' Moet u nog
pencees? '-Neehee!' Ik had
een hekel aan dat mens...
opoe smeerde ik mijn hele
mand aan.
Bij Herman Konijn nam ik dan nog altijd eendeneieren voorde bak
kerij mee. Dan kwam ik aan '-Hee vrouw Konijn' '-Hee jongen
slot uit elkaar. En die zag natuurlijk dat er een stuk
sleutel inzat. Toen ik thuiskwam was mijn moeder
razend: '-Lelijke rotjongen, je maakt alles kapot'.
En toen kwam mijn vader. Weet je wat hij zei? '-
Putter, niet meer zulke geintjes hoor....' Ik zat al
helemaal in de 'opvanghouding', maar ik kreeg
geen slag voor mijn kop".
"Wij werkten met zijn drieën: mijn vader, ome Pé
en ik. Ik was meestal thuis. Ik maakte de koek: ron
do's, gebakjes, jodenkoeken, gevulde koeken en al
lerhande. En taarten. Dat moest ik nog leren want
de school had ik niet afgemaakt: op omgekeerde
pannen leerde ik een taart opmaken: rondjes spui
ten op de bodem. Maar dat ging heel goed".