bovenkwam. Er was een kindje geboren. Het was te vroeg geboren
en het was dood.
Op de slaapkamer van je vader en moeder mocht je niet komen,
alleen als je ziek was. Dat was me een belevenis in zo'n groot bed.
Je ging ook niet elke dag je helemaal wassen, dat was er niet bij.
Vroeger ging je één keer in de week in de tobbe en werd je door je
moeder gewassen. Je kwam er uit en je broertje ging er weer in.
Want al dat water moest verwarmd worden. We hadden een kachel
in huis staan en daar zat altijd een zakketel in. Plaatje en ring van de
kachel en de ketel er in. Om die zak was het helemaal zwart. Maar je
haar werd afgespoeld met koud water. Dan kreeg je de rillingen.
We hadden twee bedstee's en als kleine jongen sliep ik met mijn
broertjes in de bedstee maar later werd er boven een schot getim
merd. Er was één schuifraam en dat schot stond midden voor het
raam. We sliepen met vier jongens aan de ene kant en de meiden aan
de andere kant. Kasten hadden we niet zoveel maar we hadden ook
niet veel kleren. Je had een zondagspak, een opknapperspak en wat
werkgoed en dat was het wel. Je werkgoed lag altijd op een hoop op
zolder. Meestal deden we dat zo: je legde je manchester vest neer en
daar gooide je je sokken, je broek en je trui bovenop, dan knoopte je
de mouwen bij elkaar en dat was dan jouw "hopie".
Nieuwe kleren kregen we niet zo vaak. Meestal had Gerard van Vliet
wel iets in de lappenmand maar als je echt iets aparts moest hebben
ging je met moeder met de bus naar Alkmaar.
Vroeger werden er niet zoveel boodschappen gedaan. De bakker, de
slager, de kruidenier, alles kwam aan de deur. Moeder was altijd
thuis. Ze kwam meestal alleen de deur uit als ze op zondag naar de
kerk ging.
Toenderjaren moest je acht klassen op school doorlopen en ik was
veertien jaar toen ik van school afkwam. Ik wilde beslist niet in de
tuin, ik werd bakkersknecht bij Piet van Baar. Daar moest ik pannen
smeren, brood uit de pan halen, de bakkerij schoonmaken en vent-
werk. Dat was hard aanpakken maar dat was ik gewend.
Toen ik zestien was ging ik bij Van Baar vandaan en heb ik bij een
boer gewerkt. Dat was bij Klaas van Diepen in Limmen. Ik was daar
in de kost en ging alleen in de weekenden naar huis. Na een jaar zei
mijn vader: "Als jij zo van die koeien houdt, kun je bij ons thuis ook