hun lading door paarden
over het ijs getrokken.
De zeilschipper was in
grote mate afhankelijk
van weer en wind. De
bemanning van de kleine
schepen bestond door
gaans alleen uit de schip
per. Bij grotere schepen
voer er een knecht mee.
Het was hard werken
voor weinig geld.
De lading was zeer ver
schillend: metselstenen
van de steenfabrieken aan
de grote rivieren, zware
boomstammen, turf uit
Drente, koemest uit
Friesland en schelpen van
de Noordzee, zand,
bloembollen, meel en
granen, veevoeder, stro
en riet om in de winter de bollen af te dekken en grind, o.a. voor de zogenoemde "paardenpadjes".
De kleinere schepen vervoerden hoofdzakelijk mest, stro, riet en bouwmaterialen. Ook werden er vanuit Bakkum schel
pen naar de kalkovens vervoerd. In Akersloot waren vier kalkovens, in Uitgeest twee.
De "Meeuw" met rechts Henk Verduin. Dit schip ligt aangemeerd op 't Stet in Limmen met
kratten bollen bestemd voor export. Bij de paardenkar Jan Cornelissen.
34