betrokken leveranciers van het "goede" geloof waren. Bovendien moesten ze ook lidmaat van de kerk zijn en regelmatig
de mis of dienst bijwonen. Ook aan de armen werd geen ondersteuning verleend "dan bij getrouwe waarneming der
Godsdienstoefeningen".
De bedragen, die de armen van de kerkelijke armeninstellingen ontvingen, bedroegen wekelijks van gemiddeld 0,25 tot
1,75. In die tijd staan ook als uitgaven in het kasboek vermeld: een paar hutten (klompen) a 30 cent, een hoedje a 1,75,
twee lijkkisten totaal 11,05 en begrafeniskosten voor beiden 2,80.
In de vergadering van 31 juli 1856 werd een nieuw reglement, bestaande uit 16 artikelen, voor de Algemene Armen
opgesteld, waaronder de volgende:
Artikel 1.
De instelling tot heden bestaande onder den naam van Algemene Armen te Akersloot, blijft gevestigd als het Burgerlijk
Armbestuur te Akersloot.
Artikel 14.
Ingeval door den Gemeenteraad wordt besloten, dat uit de kas van het Burgerlijk Armbestuur jaarlijksch een toelage of
tegemoetkoming aan Kerkelijk Armbesturen in deze gemeente zal worden verstrekt, zullen Armenvoogden van die toelage
of tegemoetkoming geenenlei uitbetaling doen, dan na telkens daartoe vooraf door den Gemeenteraad te zijn gemagtigd.
In 1862, schreef het R.K. Armbestuur een brief aan de gemeenteraad om meer "rechtmatige behoeften" te verkrijgen.
Over deze brief werd in de gemeenteraadsvergadering van 12 maart 1862 niets geschreven. Wel werd hierin een klacht
van dominee Schreuder behandeld dat de Diaconie over de jaren 1858-59 en 60 nog steeds een bedrag van 283,26
tegoed heeft. Dit werd door de burgemeester akkoord bevonden en besloten werd dit bedrag uit te betalen, "maar dan zal
verdere subsidie aan de kerkelijke armbesturen ophouden, daar het geld op is". In 1863 ontvangt het Burgerlijk Arm
bestuur van de gemeente een subsidie van 400,—. Dit bedrag moest enkele maanden later zelfs op 500,-- gebracht
worden, omdat het eerste bedrag ontoereikend bleek.
11