vreemde was dat niemand daarover met elkaar sprak. De mensen werden stil en angstig. Als men wist dat er ergens brood, melk of brandstof te krijgen was, zweeg men daarover. Vermoedelijk was men bang, dat, als je het aan iemand zou vertellen, de toeloop te groot zou worden, waardoor de kans bestond datje niets meer kreeg. Als een boer wat melk of graan kon missen, was de toeloop van mensen vaak zo groot dat er niet meer gegeven kon worden. De boeren moesten natuurlijk wat overhouden om aan de fabrieken te leveren, anders kregen ze last. Ik zie nog de vele, vele mensen die met allerlei voertuigen, karretjes en wagentjes op fietsbanden, die op zoek waren naar wat eten. Deze mensen kwamen overal vandaan. Ik heb er gesproken die uit Den Haag kwamen, maar ook van nog verder weg. Dagen, weken, liepen die mensen om wat eten te bemachtigen. Ook heb ik mensen gezien die etenswaren uit de noordelijke provincies gehaald hadden en nu op weg naar huis waren. Ze liepen vaak grote stukken om, om de Duitsers mis te lopen. Sommigen hadden wat aardappelen, rode bieten, wortelen of kool in hun karretje. De één had een gele mond van het eten van rauwe wortelen, weer anderen een blauwe mond. Die liepen op een stuk rode kool te kauwen. De meesten waren moe, ziek, vermagerd en ellendig. Bij m'n baas Siem Koppes mochten deze mensen in de bollenschuur overnachten. Als hij had, kregen deze mensen brood of pap te eten. Geld had in die jaren geen waarde. Je moest, als je wat wilde hebben, kunnen ruilen. Kleding, linnengoed of brandstof was zeer gewild. Het is wel te begrijpen dat, door de grote nood van de mensen, hier vaak misbruik van werd gemaakt (zwarte handel). Ikzelf teelde bij mijn moeder, op de tuin in de Hoogegeest, tabaksplanten. Zo probeerde ik aan wat geld of goederen te komen. Ja, ook geld, want de gewone dagelijkse dingen waren schreeuwend duur, zoals lucifers of zout. Vaak waren deze artikelen niet eens voor geld te krijgen. Door ons nogal grote gezin, probeerden en konden wij bonnen overhouden. Vooral suikerbonnen waren zeer in trek. Deze bonnen ruilden wij weer tegen goederen die bijna niet te krijgen waren. Aardappelen hebben wij in die tijd, ik wil niet zeggen altijd, genoeg gehad. Koppes zorgde daarvoor. Wat wel een probleem was, was om aan brandstof te komen. Er moest gestookt worden om het eten gaar te krijgen en in de winter moest er verwarmd worden. Mijn vrouw heeft vaak, vooral in de zomermaanden, het eten buiten op een zogenaamd veldoventje gaar gemaakt. 49

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Groene Valck - Akersloot | 1995 | | pagina 49