Ik ben wel mee te venten geweest, dan moest ik de hele tijd op
de wagen zitten. Je liep wel eens in de weg en dan zei moeder:
"Neem hem maar mee". Bij het winkeltje van Klaas Verduin bij
de losplaats kreeg ik altijd een onsje biscuit.
In sommige opzichten was m'n vader een schat van een man en
absoluut lief voor m'n moeder maar hij had bepaalde regels die
in acht genomen moesten worden. Hij was aardig maar streng,
dat kwam omdat hij bezorgd was.
M'n moeder had reuma. Ik heb haar nooit zien lopen, ze zat
altijd in een stoel. Tante Ma Zoon woonde bij ons en die deed
het huishouden. Dat mens hoorde gewoon bij de inventaris. Ze
sliep in de bovenkooi van de bedstee in de huiskamer en in de
onderkooi sliepen Klaas en ik. M'n moeder naar bed helpen
was mannenwerk, dat deed m'n vader, naderhand samen met
m'n broer Paul. Later kreeg moeder een invalidewagen die je
moest duwen, dan kon ze op de buurt nog ergens naar toe of
naar de kerk. Dan moesten twee man haar de trappen op tillen.
M'n vriendje was Arie Broersen, die woonde hiernaast. Dat
was toen een boerenplaats. Er zat maar een meter of twee
tussen de boerderij en ons huis. Ons platenboetje zat aan de
boerderij vast. Toen de boerenplaats gesloopt werd kwam er
een wagen mot bij hun onder de pannen vandaan.
M'n zangcarrière begon bij juffrouw Putter in de derde klas. Ik
heb in de kerk als kind solo de feestcantate gezongen. Op
school was ik geen hoogvlieger. In de vierde klas bij meester
Beers bleef ik zitten. Ik was zijn grootste vriend niet en toen ik
getest werd of ik in de nachtmis mocht zingen keurde hij me af.
V.l.n.r.: Paul, Arie en Afra Schoon
I
17