Op 28 december schrijft Schoehuizen aan de officier van justitie te Alkmaar dat de gouverneur van Noord-
Holland alle genomen en nog te nemen maatregelen te Boekei heeft goedgekeurd en er zijn tevredenheid over
heeft uitgesproken.
Hij heeft de schout toestemming gegeven om voor dinsdag 30 december wederom de hulp in te roepen van een
detachement militairen en de schout verzoekt de officier van justitie nu een detachement van 40 manschappen ter
beschikking te stellen, die om half negen die ochtend naar Boekei moeten vertrekken.
De tweede brief schrijft Schoehuizen die dag naar de gouverneur. Nadat hij de gouverneur eerst zijn
erkentelijkheid betuigt voor het feit dat hij alle genomen en nog te nemen maatregelen heeft goedgekeurd, geeft
hij antwoord op wat puntjes van kritiek die de gouverneur kennelijk heeft geuit.
Volgens Schoehuizen is het niet zo dat de ingezetenen van Akersloot veel geld verdienen aan het verhuren van
gronden aan zoetelaars en zij zullen graag hun beloofde huur missen als zij deze lieden zien vertrekken.
Verder verdedigt Schoehuizen zich tegen de klacht die inspecteur generaal Blanken heeft geuit over "de weinige
energie waarmede de politie in deze gemeente wordt gehandhaafd". Hij moet dit volmondig beamen, want het
gemeentebestuur heeft slechts één veldwachter van 67 jaar in dienst en die moet niet alleen de rust en orde
handhaven, maar ook nog allerlei administratieve diensten verrichten voor het gemeentebestuur. Over deze man
overigens niets dan lof, maar van hem kan toch moeilijk verwacht worden dat hij alle moeilijkheden van de laatste
tijd het hoofd kan bieden. Ook verontschuldigt Schoehuizen zich voor het feit dat hij de gouverneur heeft
lastiggevallen met de problemen veroorzaakt door de polderjongens en niet rechtstreeks ingenieur Van Asperen
heeft benaderd, hetgeen kennelijk de bedoeling was. Vervolgens vraagt hij toestemming om na dinsdag
30 december nog enkele dagen een kleine militaire macht te mogen houden in Boekei (10 a 12 man) om eventuele
ongeregeldheden te voorkomen.
En op 30 december vertrekt men wederom van Boekei. De gebeurtenissen van die dag zijn vastgelegd door
Schoehuizen in een kort briefje aan de gouverneur en in een lang procesverbaal. Tot slot van dit verslag van toch
wel erg donkere feestdagen in december 1823, volgt hier de tekst van dat procesverbaal.
38