Naar schatting wonen er in de zogenaamde keten 280 a 300 vreemdelingen (waarbij het aantal vrouwen en
kinderen niet is inbegrepen). Deze mensen werkten voor de overleden aannemer Huiskens, en nu voor zijn
opvolger Hegerard. Het probleem is echter dat ongeveer 200 van hen inderdaad aan het kanaal werken en de rest
voornamelijk leeft van diefstal. Er worden schapen gestolen. In bossen en langs wegen wordt hout geroofd.
Brugleuningen in heel Akersloot zijn vrijwel weggebroken evenals hekken en veekeringen. De houten waterloop
van de molen van Zwartendijk is weggehaald en de schout is bang dat men weldra aan de molen zelf zal
beginnen. Bij afgelegen huizen komt "dat zoort menschen" dagelijks eten eisen en zij zeggen te zullen betalen
zodra zij geld ontvangen. De ingezetenen durven niet te weigeren want dan worden ze vreselijk uitgevloekt en
bedreigd.
De schout erkent wel dat de arbeiders van aannemer Hegerard slechts tien turven per man per week ontvangen
en dat ze helemaal geen water krijgen, terwijl de aannemer wel degelijk de plicht heeft de arbeiders van
voldoende water en brandstoffen te voorzien. De winter wordt met vrees tegemoet gezien, temeer daar men bang
is dat de werkenden wanneer het gaat vriezen en het werk stil zal liggen, het voorbeeld van de anderen zullen
volgen. Omdat de gemeente zo uitgestrekt is, is het niet gelukt om de ingezetenen in te delen in nachtwachten.
De gemeente bestaat uit de buurten: Boekei, de Kerkbuurt, de Molenbuurt, de Sluisbuurt en Starting; maar ook
een aanzienlijk gedeelte van de Schermeer, een klein gedeelte van de Starnmeer, de Wouderpolder en de Stierop
en nog wat verspreid liggende huizen behoren ertoe. Ook zijn de burgers bang om wacht te lopen, omdat zij "te
zeer de mishandelingen der polderjongens vrezen, welke bij de minste tegenstand zeer gereed zijn tot het uitdelen
van stokslagen, en zelfs somwijlen wanneer zij op roof uitgaan met schietgeweer zijn voorzien".
Hulp van militairen zou graag worden ingeroepen; maar dat is te duur, daarbij ligt het bedrag van f. 544,22 Vi
dat de gemeente uiteindelijk heeft betaald voor voedsel en drank voor de militaire hulp ten tijde van het oproer
in mei en dat ze op niemand verhaald kon krijgen, nog zwaar op de maag. Daarom verzoekt de schout de
gouverneur de volgende maatregelen te nemen: 1Aannemer Hegerard te gelasten zijn arbeiders van voldoende
water en brandstoffen te voorzien. "Tien turven toch is nauwelijks toereikende voor één dag, veel minder voor
een geheele week".
2. Aannemer Hegerard, met assistentie van justitie, die keten te laten opruimen waarvan de bewoners, grotendeels
Brabanders, niet willen werken en welke keten dus als overbodig kunnen worden beschouwd. Deze mensen
moeten dan ook de gemeente verlaten ("Wij zouden hen indien ons dit geoorloofd was met de naam van
34