Het Noordhollandskanaal is terecht geroemd om de voor die tijd heel knappe waterbouwkunde; het was van
levensbelang voor de Amsterdamse haven, maar het is aangelegd met (te) grote zuinigheid. Een zuinigheid waar
de duizenden van heinde en verre gekomen poldergasten de dupe van zijn geworden.
December 1823.
Uit het Notulenboek van den Raad der Gemeente Akersloot, no.1, mei 1817 - mei 1830 blijkt dat de
gemeenteraad in het jaar 1823 nauwelijks vergadert. Over de rellen bij Boekei in mei en juni van dat jaar, wordt
niets gemeld.
Op 23 augustus 1823 overleed Lourens Veer. Zijn opvolger J. Schoehuizen Gz. wordt bij koninklijk besluit van
25 november 1823 benoemd.
Op woensdag 17 december vergadert het gemeentebestuur in het raadhuis te Akersloot. Aanwezig zijn: de schout
en secretaris Jan Schoehuizen Gz. en de leden van de raad: Cornelis Kleef, Cornelis M. Admiraal, Jan Schoorl,
D. Vader en Jacob Steenpater.
Als speciaal punt wordt behandeld: "Groote ongeregeldheden door de polderjongens gepleegd wordende".
De schout doet verslag van het feit, dat door hem op zondag 14 december twee processen verbaal zijn opgemaakt
en aan de officier van justitie te Alkmaar gezonden. Het betreft twee diefstallen bij Pieter Schee en bij zijn
buurvrouw de weduwe Krat, wonend in de Schermeer.
Er worden 2 schapen vermist en verder zijn er hele bruggen gesloopt, houten veekeringen verdwenen en hekken
meegenomen.
Alle leden van de raad klagen dat zij voortdurend last hebben van het gewelddadige gedrag van de kanaalwerkers,
van hun "Stroperijen en Brutaliteiten", waardoor de ingezetenen van de gemeente aan een groot gevaar worden
blootgesteld en niets kunnen doen om te voorkomen dat zij worden bestolen.
Besloten wordt om bij de gouverneur van de provincie Noord-Holland een dringend verzoek om hulp te doen.
Op 18 december schrijft de heer Schoehuizen een lange brief aan de gouverneur van Noord-Holland, waarin hij
verslag doet van "verregaande ongeregeldheden" in de gemeente Akersloot.
Men is bang dat deze ongeregeldheden in de komende winter nog veel ernstiger zullen worden, waardoor de
ingezetenen aan vele gevaren worden blootgesteld, terwijl de gemeente niet in staat is daartegen op te treden.
33