de week verdeelde de putbaas het
van de aannemer ontvangen geld
onder zijn mensen. Ook regelde
de putbaas dat er een keet werd
gebouwd, waarin de ploeg kon
wonen. Zo'n keet bestond meestal
uit riet, hout en plaggen met in
het midden een stookplaats. De
aannemer was verplicht het mate
riaal voor de bouw van een keet
beschikbaar te stellen, maar met
die verplichting nam hij het niet
zo nauw. Het gebeurde ook dat
een ploeg werd ondergebracht in
een gehuurde boerenschuur of stal
of in een zogenaamde zoetelkeet
(kroeg).
De keet diende als slaapruimte,
kookplaats en eetgelegenheid voor
de ploeg en tevens als woon- en
slaapruimte voor de putbaas met zijn vrouw en eventueel gezin. De vrouw was dan eveneens keetvrouw, of er
was een andere keetvrouw. Zij kookte voor de hele ploeg en deed het nodige huishoudelijke en verstelwerk. Ze
werd daarvoor door de ploeg betaald.
De ruimte in de keet was beperkt. Het voorste gedeelte was voor de putbaas, het achtergedeelte van 20 m2
was slaapplaats voor 14 mannen. Het was er koud en vochtig en vaak benauwd door de rook en erg tochtig.
Overigens waren de poldergasten het thuis vaak niet beter gewend.
Men werkte van 's morgens 5 tot 's avonds 7 uur met vier onderbrekingen om te rusten en te eten. Dat eten moet
aan bepaalde voorwaarden hebben voldaan om de arbeiders genoeg energie te geven dit zware werk vol te kunnen
houden (aardappelen met vet, meelspijzen zoals pap en spekpannekoeken en als vlees vermoedelijk veel spek).
30