In Alkmaar kwam men via de Voormeer en Zeglis bij de stadsgrachten aan de oost- en noordzijde van de oude stad. Na Alkmaar volgde men de Oude Koedijkervaart tot de Jacob Klaassesluis, daarna de Oosterregalements- sloot die bij 't Zand aansloot op het in 1817 gereedgekomen kanaal langs de Koegraszeedijk. Zo bereikte men de Koopvaarderssluizen in het Nieuwediep en het Marsdiep. Tijdens de werkzaamheden moest de scheepvaart gewoon door kunnen gaan, hetgeen betekende dat de bestaande waterwegen werden uitgediept zonder drooglegging, met behulp van baggerbeugel en moddermolen of paardemolen en met handkracht. De modder- of paardemolens konden de modder tot een diepte van ongeveer zeven meter beneden de waterspiegel weghalen. Het kanaal werd ontworpen voor zeeschepen met een diepgang van hoogstens 4.90 m., een breedte van 14 m. en een lengte van 64 m. en daarom was er een waterdiepte nodig van 5.60 m. onder laag zomerpeil en een breedte van 37 m. Het Noordhollandskanaal had veel voordelen, waarvan het verkorten van de vaartijd naar Amsterdam wel één van de voornaamste was. De vaartijd naar Amsterdam werd teruggebracht tot 13 a 18 uur (2 a 3 dagen). Vergeleken met de reis over de Zuiderzee was dit een enorme tijdwinst, want die kon enkele weken of zelfs maanden duren. Bovendien liepen de schepen dan nog eens vast in de ondiepte voor het eilandje Pampus. Daar moesten ze met behulp van scheepskamelen overheen getrokken worden. En daarna speelde de vorming van slib in het IJ en de havens de scheepvaart parten. Het kanaal had echter veel bochten, hetgeen betekende dat de schepen er niet konden zeilen omdat de windrichting nooit gunstig was. De schepen werden getrokken door paarden die over de vele jaagpaden langs het kanaal liepen. Er was een druk verkeer van zee- en binnenschepen. Tot 1876, toen het Noordzeekanaal werd geopend, was het Noordhollandskanaal de enige goede verbinding van de Amsterdamse haven met de zee. Behalve de grote voordelen had het kanaal ook een paar nadelen. Door de talloze bochten was het voor grote schepen moeilijk of helemaal niet bevaarbaar. Vorst bleek ook voor de nodige problemen te kunnen zorgen. In de strenge winter van 1830 moest men het ijs doorzagen om de scheepvaart nog enigszins gaande te kunnen houden. 27 V

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Groene Valck - Akersloot | 1994 | | pagina 27