in de Starstraat vlak bij 't gemeentehuis. Die straat bestaat nu niet meer, alles is er veranderd. M'n vader ging
altijd op de fiets naar Heemskerk. Je kon hem wel uittekenen met z'n fiets en een kistje voorop. Onderweg naar
huis kocht hij altijd een paar broden. Hij kwam altijd 's avonds laat pas thuis. Ik ging naar de Jacobusschool en
zat bij meester Sernee, juffrouw Sernee en juffrouw Verduin. We gingen op klompen naar school. Je moest op
de speelplaats in de rij staan. In de gang had je een eigen nummer bij de kapstok. Daar werd je jas opgehangen,
je klompen gingen in de klompenbank. Je zat dan op kousen in de klas. We droegen ook een pet. Vroeger was
het altijd zo: als je langs de kerk ging, moest je je pet afnemen. Ook als je Hoogland, de politie tegenkwam, nam
je je pet af. Ik weet nog goed dat Bertus Kerssens, de vader van Piet Kerssens van de bank, z'n pet afnam als
hij langs het huis van dokter kwam. Bij het huis van burgemeester Van den Heuvel nam hij weer zijn pet af, ook
al was er niemand te kijk.
In m'n schooljaren speelde ik met Harg Terluin, Piet Schrama, Bernard Tiebie, Pietje Buur en ook met Jantje
Sander, die naast bakker Schoon woonde. Ik weet nog best dat ik met een paar andere jongens peren had gestolen
bij Arie Kaptein, die naast ons woonde. Arie Kaptein had een touw in de boom hangen dat liep tot z'n bed aan
toe. Aan het eind zat een bel. Als er iemand in de boom zat, hoorde hij de bel. Maar die keer werden we
verraden. Arie Kaptein had er werk van gemaakt en het bij de politie aangegeven. Op zondagmiddag uit de
vespers vandaan moesten we op het gemeentehuis komen. Daar werd verhoor afgenomen. Je was wel bang maar
je ging toch. Later moesten we in Alkmaar voor 't gerecht komen. Ik ging met m'n moeder naar het
gerechtsgebouw. We werden veroordeeld en of we er met een berisping van af kwamen of een geldboete kregen,
dat weet ik niet meer. De perebomen staan er nu nog.
Ik heb zes jaar lagere school gehad. Daarna ging ik de tuin in bij Jacob Blokker aan de Westerweg. Er werd in
die tijd al door jongens van acht of negen jaar gewied. Je moest een paar kwartjes verdienen, zo was dat vroeger.
Toen ben ik bij bakker De Ruiter gekomen, de bakkerij waar later Ab Tijmes zat. Die mensen hadden geen
kinderen en beschouwden mij als hun kind. Ik moest daar pannen insmeren en krenten uitzoeken. Ik wou er niet
slapen. Toen ik veertien was mocht ik venten. Vóór die tijd mocht je nog geen brood in een tas wegbrengen van
de arbeidswet. Ik ventte met de ventersmand vóór op de fiets. Ik bracht brood in de Hoogegeest en ook in
Uitgeest. Daar hadden we ook onze vaste klanten. Ik had soms geen zin in de bakkerij en dan werkte ik weer
7