rente die jaarlijks boven de veertien gulden zal uitkomen, alle jaren omtrent Karsmisse aan de gemene (algemene)
armen van Akersloot uit te delen
Zie voor de volledige inhoud van het testament Groene Valck no 10, afgeschreven door Mevr. A. Stierp -
Impink.
De drie stenen cameren, in de volksmond 't Klooster, heeft gestaan aan het Kloosterlaantje. De administratie van
de stichting "Het Klooster" werd verzorgd door de pastoor van de parochie. In de kasboeken zien we als
ontvangsten de land- en akkerhuur, terwijl de uitgaven hoofdzakelijk bestaan uit molengelden en belasting.
Er is weinig van de administratie bewaard gebleven, over de bewoonsters of eventuele reparatiekosten is niets
terug te vinden. In 1887 legt pastoor Muller als beheerder van het Kloosterfonds rekening en verantwoording af
aan de bisschop van Haarlem. Hij schrijft:
"Het zogenaamd Klooster, waaromtrent hier bekend is, dat dit bestaat uit één huis no. 128, bevattende drie aan
elkander liggende verhuurde keukens onder één dak, door den Z. Eerw. Heer Pastoor W. Grijskamp verhuurd
om reden van groote reparatièn aan het gebouw, dat bestemt schijnt om pro deo bewoond te worden, 't geen ook
geschieden zal, als de tegenwoordige bewoners 't gebouw verlaten zullen, aangezien een loopende volkstraditie
hier op sommige lippen zweeft, als zouden die keukens voor weduwen bestemd zijn; ofschoon ruim 15 jaar hier
pastoor en bestuurder van dat fonds, door mij met een deficit tekort, nadelig saldoaanvaard zijnde, nog geene
weduwe er zich voor heeft aangeboden.
Uit het bovenstaande blijkt, dat er wel degelijk onderhouds- en reparatiekosten gemaakt zijn.
Op 8 april 1909 verzoekt pastoor Colla in een brief aan Burgemeester en Wethouders van Akersloot om Het
Klooster te mogen slopen en weer op te bouwen als woonhuis voor 2 gezinnen. Op 1 Mei 1909 ontving pastoor
Colla antwoord van het gemeentebestuur: "Verleenen bij deze vergunning tot het sloopen en wederopbouwen van
het perceel alhier, genaamd het Klooster".