STICHTING en GROOTTE.
"Anderen brengen den naam van Ackers- en Water-slooten, als waardoor alle de Akkeren met slooten van
elkander gescheiden zijn geweest, gelijk nog de akkeren aan de andere zijde van Oostzaandam dit denk ik
zal niet wél geloofd worden, terwijl dat van alle tijden tot op heden een vast land geweest is; het en ware dat er
na den inbreuk van de Meiren eenige inhammen en watertochten gevonden zijn, welken nog hier en daar sommige
lidtekenen behouden Wijders zijn er die zeggen dat de naam herkomt van de akeren, die in overvloed aan
de Eikenboomen van de bosschaadjen, (welken er weleer gevonden werden), wassen en bij gelegenheid door den
tijd, of door sterke winden afgeworpen wierden, en de Heeren wooningen met de hoeven ten eenenmaalen met
akeren bezaaiden, waaruit dat genoegzaam de naam van Akersloot is afteleiden; als of men zeide: Sloten die in
de akeren gelegen zijn, of die in het midden van de Akerbosschen liggen; en waarlijk", laat de schrijver, zijnen
spreeker er bijvoegen, "het en is mijn gevoelen niet zeer ongelijk, terwijle dat die plaatsen geheel en al met
groote Eiken-boomen bezet zijn geweest, zo de wortelen, der boomen daaromtrent, die uitgegraven worden, en
in het droogmaaken van den Schermer-meir uitgegraven zijn, mogen getuigen; maar dat mij het allernaast aan
de waarheid dunkt te komen, is dit, dat er weleer Eikenbosschen geweest zijn, omtrent en daar Akersloot nu staat;
en dat aan dezelven een vaarsloot gestrekt heeft, die door het afwerpen van de Akeren der Eikenboomen,
somwijlen geheel vervuld is geweest, en dat men daarvan gezegd heeft, tot bij, aan, of in de Akersloot."
Meer duister dan de naamsoorsprong is, is de stichting, of aanleg des dorps; reeds vóór den jaare 900, werden
goederen, hier gelegen, geschonken, aan de kerk van Egmond; "en de Edelen van dit huis, als Hugo van
Akersloot, en anderen, zijn onder de Graaven van Holland, al bekend geweest omtrent het jaar 1150, gelijk wij
reeds gezien hebben; in het jaar 1276, werden zij, om zig te dapperder tegen de Friesen te stellen, door Graaf
Floris, tolvrij (in eeuwigheid) verklaard", dit geschiedde op den St. Aelbrechts-berg, tusschen Haarlem en
Alkmaar: na de Graaf hun gezegd had, dat zo zij voortaan hun manlijk droegen, hij aan hun zoude doen,
waarvoor zij hem daarna bedanken zouden, gaf hij hun gemelde tolvrijheid met alle hunne goederen die zij
zouden omvoeren, op dat zij, gelijk reeds gezegd is, zig "te liever en te vijeriger tegen de Friesen stellen,
mitsgaders andere sijne vijanden, hunne helpers; en voords het Landt beschermen souden; en wijders, soo
misschen eenige tweedracht tusschen hun, te weeten de Vriesen en de Graven van Holland, mogt overblijven,
en de voornoemde dorpslieden in deeze zaak hun loflijk souden gedraagen hebben, soo souden hij se dan in het
voorsz. geval soo veel doen, dat se hem bedancken souden". Wat de grootte betreft, dezelve wordt bepaald op