De overstroming van 1825
De provincie Noord-Holland is een waterrijk gebied, vroeger was er nog veel meer water. De Zuiderzee die, toen
de Afsluitdijk nog niet gebouwd was, in open verbinding met de Noordzee stond, bedreigde vooral het oosten
van onze provincie.
Er ontstonden als gevolg van afkalving van oevers door wind en water grote binnenmeren zoals de Schermeer,
de Beemster, de Purmer en de Haarlemmermeer. Deze meren zijn sinds de Gouden Eeuw drooggemaakt. Het
is bij al dat water geen wonder dat de zorg voor de waterkering van groot belang is.
De Hollander begon omstreeks het jaar 1000 met z'n strijd tegen het water. Rond die tijd kwamen als gevolg van
de gestegen zeespiegel de lage delen van Noord-Holland regelmatig onder water te staan. Er werden dijken
aangelegd. De oudste waterkering is de Zanddijk tussen Bakkum en Limmen, "aangelegd" door monniken van
de abdij van Egmond. In de 12e eeuw werd een begin gemaakt met de aanleg van de Westfriese Omringdijk.
Deze dijk was 126 km lang.
De Hollanders voeren al eeuwenlang strijd tegen het water. Dat zij deze strijd niet altijd konden winnen, blijkt
wel uit het aantal overstromingen dat zich in de loop der eeuwen heeft voorgedaan o.a. de Sint Elisabethsvloed
in 1421 en de Allerheiligenvloed in 1570. Deze richtten, volgens Van der Aa uit 1839, "in den omtrek der Stad
Alkmaar jammerlijke verwoestingen aan. In 1575 leed zij wederom eenen geweldigen schok, want nadat de
stormen des oorlogs van hare muren schenen geweken, werd zij door eenen woedenden storm uit het Z. en Z.O.
beloopen, zoodat de Huigendijk en Galgendijk bij Oudorp doorbraken en verscheidene huizen, ja alle molens op
één na, omver waaiden. Te zwaarder was in dien tijd de schade omdat de landerijen in Noord-Holland zeer
schaarsch werden door de menigte van binnenmeren, en verscheidenen huislieden genoodzaakt waren zich naar
Groningerland te begeven."
Overstromingen van meer recenter datum: Zeeland in 1906 en 1953, Waterland en de Polder Anna Paulowna in
1916 en de Zaanstreek in 1960. De overstroming in 1825 betrof het hele Zuiderzeegebied en zorgde ook in
Akersloot voor overlast.
De buitengewoon hoge vloed van 3, 4 en 5 februari 1825 werd voorafgegaan door zeer zware stormen uit het
zuiden en zuid-westen. Deze stormen waren reeds in 't najaar van 1824 begonnen. De dijken en zeeweringen
werden door deze stormen, vooral die van 15 november en 7 december 1824, deerlijk beschadigd, waardoor ze
tegen de hoge waterstand van begin februari niet bestand waren.
15