De kogels werden ontdaan van hun giettap met behulp van de kogel ontbaardtang. De pasmal met 2 ronde gaten
zorgde dat de juiste maat gebruikt werd. Op het kleinste gat moest de kogel nl. blijven liggen en het tweede gat
moest de kogel in alle standen doorlaten.
De gebruikte materialen dienden aan speciale eisen te voldoen. Het bindtouw was van hennep of vlas. Het
buskruit had ook een van het gebruik afhankelijke samenstelling (sg. 0.88 tot 1.0 met gemiddeld 1150 tot 2300
korrels per wichtje voor model 2 nieuw). Het gebruikte papier kende vele benamingen zoals: drukmediaan,
kardoes ed.
De slaghoedjes: no. 1 zonder messingdraad en no. 2 met messingdraad. De kogels, zoals reeds aangegeven,
waren van lood in een ronde of puntvorm. De in Akersloot gevonden puntkogel (fig. 1 c) is voor getrokken
bussen van schutterijen en heet puntkogel no. 3 met een diameter van 16.5 mm een lengte van 26.5 mm en een
gewicht van 39 gram. Deze kogel werd gegoten.
Het percussiesysteem was een goede tussenoplossing. Goed bruikbaar, ook onder slechte omstandigheden, doch
te bewerkelijk. Ook het kruit dat in het wapen niet goed verbrandde en veel rook en vervuiling veroorzaakte,
maakte dat dit systeem niet goed functioneerde.
Toen dan ook rond 1850 de patroon werd uitgevonden (huls en kogel één geheel vormend) was het snel gedaan
met dit systeem.
De mensheid heeft er ongeveer 500 jaar voor nodig gehad om na de uitvinding van het buskruit tot het
achterlaadsysteem en de patroon te komen. De ontwikkeling van repeteerwapens en kleinere kogels en het veel
sterkere rookloze kruit, was nu een kwestie van tijd. En dat hebben we geweten, zoals de geschiedenis ons leerde
en leert.
J.J. Visser
Literatuur: De Wapenverzamelaar 25e jaargang 1990.
Encyclopedie van wapens.
8