Van schelp tot kalk
De Schulpvaart
Het schelpenvissen was vroeger voor veel kustbewoners een middel van bestaan. In de 17' en 18' eeuw werd
langs het Noordzeestrand en ook op de Waddenzee al naar schelpen gevist. De aanvoer van schelpen werd
beïnvloed door de wind. Bij oostenwind ontstond een onderstroom richting kust waardoor de schelpen naar de
vloedlijn stroomden. Daar werden ze door de schelpenvissers opgeschept met een groot model schepnet.
De visser trok het verzwaarde schelpenvisnet naar het strand en deponeerde de vangst in een houten kar met twee
brede hoge wielen. Deze karren werden door paarden getrokken.
De schelpenvissers uit Castricum en Bakkum leverden hun vangst af op het Schulpstet in Bakkum. Vandaar
werden de schelpen in kleine scheepjes geladen om door de nu nog aanwezige Schulpvaart van Limmen, via
Starting en Sluisbuurt, naar één van de Akerslootse stetten vervoerd te worden.
Akersloot had omstreeks 1650 zeven stetten. Deze stetten -dit zijn los- en laadplaatsen- waren eigendom van de
gemeente en werden op kosten van het gemeentebestuur onderhouden. Aan deze stetten werden de schelpen in
grotere schepen overgeladen om vervoerd te worden naar de kalkbranderijen. In de middeleeuwen waren in
Akersloot al drie kalkovens in gebruik.
Ondanks het zware werk en de veelal slechte betaling was het beroep van schelpenvisser voor veel mensen toch
aantrekkelijk. In het Notarieel Archief Alkmaar nr. 395-7, gedateerd 9-2-1704, vonden we de volgende
verklaring:
Jan Dirksz Winter, oud 44 jaar, verklaart dat hij, om op een eerlijke manier de kost te verdienen, wel
genegen is om schulpmenner te worden, doch dat hij niet in staat is de kosten van aanschaf van paard
en kar te dragen. Daarom heeft hij onlangs aan de Regenten van Bakkum het verzoek gericht om dit
15