De redaktie van de Schouwschuit'voegt hieraan toe: De hypothese berust op redenering en is van
feitenmateriaal ontbloot. Wij zien weer hoe buitengewoon moeilijk het is om in de folklore de historische bodem
te ontdekken, waarop oude gebruiken zijn gegrondvest.
Over dit geval lezen wij nog2: Toen er noch geen watermolens waren, zeit hij (n.1. Jan Lubbertszoon, een
oud man uit Akersloot, die de geschiedenis vertelt) wierd het eijland van Graft en De Rijp (Schermereiland) bij
winterdag weinig bewoont, maar des zomers quamen die van Limmen, Heylo en Akersloot op het eyland woonen
om de landvruchten te genieten. En ten dien einde waren d'er hooge plaatzen op het eyland gemaakt, hofsteden
genoemd, Dewelke zeer bequaam waren om er Koebeesten te bergen.
Des winters, als het water hoog was, konden de landen niet gebruikt worden en gingen de lieden weder aan
de Geestkant woonen. Dit blijkt hieruyt, zeit hij, dat te Limmen nog een plaats is dat het Grafter- en Rijperpad
genoemd wordt. Daaruyt zoude ik zeer besluiten, dat eigentlijk gesproken, die van Heylo, Limmen en Akersloot
des zomerdaags op het eyland gingen woonen, maar dat het eyland zijne eigene ingezetenen had, dewelke bij
winterdag, als het hoogwater was, hun verblijf te Limmen, en misschien ook te Heylo en Akersloot gingen
zoeken. Doch, zo vragen wij, waar kwamen dan de eerste bewoners van het Eiland vandaan? Toch wel uit de
omliggende andere plaatsen, zoals bijvoorbeeld Akersloot.
Archiefonderzoek: Ria Louwe
Bron: Akersloot Nr 1 door Joh.P. van Mullem
Zie de Schouwschuit, november 1937.
2 Oudheden en Gestichten van Kennemerland.