Akersloter schippers en de zeevaart
(deel 5, slot)
Welstand in Akersloot.
Op 17 augustus 1670 liet begijntje Neeltje Jacobs
Schouten pastoor Pronck bij haar broer komen. Deze Jan
Jacobsz Schouten, oud-schipper, lag in zijn huis in de
Hoorne ziek in bed. Jan verzocht de priester of hij naer
sijn doot wel wilde doen vier zielmissen jaerlyx...", waarop
Pronck bevestigend antwoordde. Daarop gaf de oud-
schipper hem "een sackje met gout tot erkentenisse daer
omtrent in was driehondert tachentig guld(en)".
Dit is één van de weinige gegevens over vermogens van
schippers. Ander materiaal ligt verspreid in belastingkohieren en testamenten. Zo liet schipper Reyndert Jacobsz
Sluis in 1702 een vermogen na van 260,00, Isbrand Jacobsz Bol in 1687 ca. 530,00 en Adryaen Pietersz
Sijes/Kluyt ruim 1900,00. Maar schippers lieten ook veel hogere bedragen na. Jan Willemsz Boets' erfgenamen
kregen tussen de 6.300,00 en 9.000,00, terwijl Dirck Jacobsz Slicker in 1708 een vermogen achterliet van
2.459,00. Jacob Jansz Vijgh sleet zijn laatste dagen als wijnkoper in Amsterdam en bezat bij zijn dood in 1707
2.500,00 aan geld en goederen. Uit deze gegevens blijkt, dat schippers over het algemeen niet onvermogend
waren, maar door de kleine hoeveelheid gegevens is het op deze manier niet mogelijk ze in te schatten.
Belastingkohieren bieden echter meer mogelijkheden. Helaas zijn deze belastingkohieren, in dit geval
verpondingslijsten, voor Akersloot slechts bewaard gebleven vanaf 1681, zodat de periode waarin de Akersloter
scheepvaart zich op een hoogtepunt bevond buiten beschouwing moet blijven. Door de staat waarin het kohier
van 1681/1711 zich bevindt, was het alleen mogelijk de belasting op huizen, die eigenaren voor hun huizen in
de verponding moesten afdragen, na te trekken.
14