Bovendien was bij een afnemende bevolking genoeg werk in de landbouw. Toen de landbouw na 1713 grote klappen
kreeg, telde Akersloot te weinig ervaren zeelieden om weer over te schakelen. Maar gold deze keuze voor een
zeemansberoep ook voor een schipper? Hij verdiende veel meer dan een gewone matroos. Ook de schippers
ondervonden concurrentie van Friese schippers, die lagere beloningen accepteerden. In de 20er jaren van de 17de
eeuw steeg het friese aandeel in de Oostzeevaart, terwijl dat van Holland en ook Akersloot daalde.
Een andere verklaring voor deze achteruitgang geeft de migratie van schippers. In de tweede helft van de 17de
eeuw verhuisden leden van verschillende belangrijke schippersfamilies met name naar Zaandam en Amsterdam. De
in Akersloot achterblijvende leden van deze families als Spagnaert, Mes, Schee, (Colombeau) en Vijgh verdwenen
dan korte tijd later uit de zeevaart. Het totale aantal schippers nam in die periode dan ook af. De schippers
verhuisden, omdat de mogelijkheden in Akersloot kennelijk te gering waren en de afstand tot de bevrachters te groot
om nog voldoende vracht te krijgen. Want vanuit Zaandam ging de Spagnaertfamilie in de 18de eeuw ter walvisvaart,
terwijl in Akersloot geen zeevarende schipper meer te vinden was.
Schippers in het openbare leven.
Al eerder is gezegd dat een schipper niet het hele jaar op zee was. Vaak was hij de wintermaanden thuis, als
hij tenminste niet naar zuidelijker streken was gestuurd met zijn schip. In deze periode en na zijn schippersbestaan
kon hij binnen Akersloot actief zijn in het openbare leven. Dit was mogelijk in bestuursfuncties als schout en
schepenen, binnen de kerk of in andere organisaties als bijvoorbeeld de bootsmangezellenbeurs.
A. De Overheid.
In de middeleeuwen was het hollandse land bezit van de graaf. Hij kon zijn land echter niet alleen zelfbesturen,
zeker niet toen hij zijn machtsgebied uitbreidde. De hollandse graaf stelde dan een baljuw aan als zijn
plaatsvervanger over een bepaald gebied. Zo'n gebied was Kennemerland. De baljuw oefende het recht van
ambachtsheerlijkheid uit, dat wil zeggen, dat hij in een ambacht (tegenwoordig zouden wij gemeente zeggen) binnen
zijn baljuwschap ambtenaren kon aanstellen en boetes en tol inde. Het kwam ook voor dat niet de baljuw deze
rechten uitoefende, maar een particulier, die van de graaf een ambacht met de bijbehorende rechten gekregen
had. Deze particulier kon een persoon zijn maar ook een stad of klooster.
27