Onze dorpsheelmeesters door de eeuwen heen.
(Deel 1)
Men moet zich de dorpsheelmeesters of "surgeyns" (chirurgijns) in de periode
van rond 1500 tot 1800 niet voorstellen als zeer geleerde mannen. Het waren weinig
geletterde mensen, wier autoriteit meer ontleend werd aan een juiste psychologische
benadering van de dorpelingen dan aan kennis van ziekten.
In het begin waren zij niet universitair opgeleid. Na bestudering van enkele
folianten grote boeken) van klassieke schrijvers over
geneeskunde, physica en natuurlijke historie en indien
mogelijk, praktijk en opleiding bij een reeds gevestigde
leermeester werden zij gepromoveerd tot meester in de
geneeskunde
Het onderscheid tussen een heelmeester en een kwak
zalver was soms erg klein. De kwakzalvers, zonder
gediplomeerde erkennning, waren meer de rondtrekkende
figuren, die op kermissen en jaarmarkten tegen een fikse
vergoeding een remedie tegen de kwalen van burgers
boeren en buitenlui wisten te verkopen.
In de periode 1600-1750 kwam het voor dat in ons
dorp soms wel twee of drie chirurgijnen hun praktijk
uitoefenden. Het is een raadsel hoe zij konden bestaan
van ±700 inwoners
Naast het verzachten van het lijden van de zieken oefenden zij vaak een
nevenberoep uit, zoals ackerbouwerof 'biersteecker(tapper) en zeker beoefen
den zij allen het vak van baardscheerder en haarsnijder. Zij maakten gebruik van
aderlatingen, bloedzuigers, purgeermiddelen, waterzienerijdrankjes, kruiden,
pillen, poedertjes met vreemde namen en een massa suggestie. Het potjeslatijn
versterkte ongetwijfeld hun gezag.
36