Cornelisz Brasser. Het schip waarop hij voer was genomen, maar later weer hernomen,
waardoor Brasser zijn halve loon nog had gekregen. De uitkering moest hij
terugbetalen.
In 1684 droeg de beurs in Akersloot slechts 200,- bij in de collecte, die
voor de gevangen genomen Willem Jacobsz Louwe werd gehouden. Voor dit doel moest
zo'n ƒ700,- opgebracht worden, maar de beurs beschikte kennelijk over te weinig
geld. De rest werd door particulieren bijeengebracht.
Beter was het te zorgen dat het schip niet werd genomen. Dit konden de
schippers bereiken door konvooiering of door het zeilen in een zogenaamd
admiraalschap: het samen opzeilen onder commando van één schipper. De al vaker
genoemde schipper Claes Gerritsz Spagnaert besloot in 1631 samen met drie andere
schippers naar Livorno te zeilen. Schade aan één van de schepen zou dan omgeslagen
worden over de andere schippers. Een koopvaarder had geluk als het met haar
kanonnen een kaper van zich af kon houden. Bij entering beschikten de schepen over
te weinig manschappen. Maar in 1672 vond Dirck Jacobsz Slicker een oplossing voor
dit probleem. Toen het niet lukte een schotse kaper te ontzeilen, maakte hij zijn
schip vast aan dat van Cornelis Jacobsz uit Texel om zo over meer mankracht te
beschikken.
Toch voeren de schippers niet het gehele jaar en hadden vooral in de winter
een woonplaats nodig. Zoals Pieter Jansz Kluyt, die in 1659 inwoonde bij Willem
de Man, wijnkoper te Amsterdam. Maar de meeste Akersloter schippers woonden in
hun geboortedorp en kwamen daar geregeld. Hoe het hun daar verging, zal in het
volgende deel ter sprake komen.
(wordt vervolgd)
27