De gebruikte schepen maten meestal meer dan 100 last, net zo als die in de
Oostzee en op Zuidwest-Frankrijk werden gebruikt. Bij de direkte vaart op
Groot-Brittannië en Noordwest-Frankrijk werden kleinere schepen gebruikt van 20
tot 40 last. Zoals de familie Smit uit Akerslootdie zich rond het midden van
de 17de eeuw met een buisschip van 40 last vertoonde in havens als Dublin,
Boston, New-Castle en Le Havre
Ook deden schippers deze gebieden aan op weg van of naar een verder liggend
gebied. De schepen waren dan groter dan 20-40 last. De Kleine Westvaart werd het
meest bedreven door schippers uit Zeeland en zuidelijk Holland. Zo voeren
Akersloter schippers slechts een enkele maal naar Noordwest-Frankrijk.
B. Moedernegotie en Westvaart
De meeste Oostzeevaarders uit de Republiek gingen in de 17de eeuw naar
Dantzig en Koningsbergen, of hun voorhavens Elbing en Pillau. Op weg naar
Dantzig bezochten ambtenaren van de Deense tol in de Sont te Helsingör op 4
april 1621 het schip van Willem Jansz Boet. Zij bepaalden de grootte van het
schip en de hoeveelheid lading. Het schip kwam in de klasse boven 100 last.
Eenenveertig dagen later kwam Boet uit Dantzig terug met "80 laster rugh"
(rogge) en nog wat andere goederen. Nog tweemaal verscheen hij dat jaar in de
Oostzee, éénmaal richting Dantzig, de andere keer naar Elbing. Nu voer hij niet
zoals de eerste keer in ballast naar de Oost, maar transporteerde haring. Op de
terugreis was de hoofdlading telkens rogge.
Er was een sterke binding tussen Oost- en WestvaartAkersloter schippers
pasten geheel in het beeld van deze vaart, waar Franse en Spaans-Portugese
produkten als wijn en zout in het Oostzeegebied werden afgezet, samen met de
Hollandse haring en textiel, en waar goederen uit de Oostzee werden verscheept
naar Amsterdam of verder naar het westen. Een deel van de schippers voer ook wel