Wanneer de maand februari ten einde liep, de kracht van de winter gebroken
was en de lente nabij was, dan brachten de heidense Friezen een groot offer aan
hun goden. Zij gingen dan allemaal bidden voor een goed jaar: de boer om zegen
voor zijn akkers en weideland, de zeeman voor een goede wind en een voorspoedige
reis. Zij offerden dan paarden, varkens, rammen, ganzen en hanen. Elk huishouden
was blij aan het bekemoffer te kunnen bijdragen en ook aan de maaltijd die
daarop volgde.
Als alles achter de rug was, ging men vervolgens naar een heuvel buiten het
dorp. Er werd daar een grote hoop hout en stro, de bekem, op elkaar gestapeld en
bovenop die stapel werd een man van stro geplaatstdie de boze winter moest
voorstellen. De bekem werd nu in brand gestoken en rondom de heuvel dansten de
mensen; mannen, vrouwen, jongens en meisjes namen elkaar bij de hand en zongen
een lied ter ere van Wodan, Friia en DonarDe jongens namen dan een bos stro en
met het bekemvuur staken ze dit in brand. Daarna renden ze met deze brandende
bos stro over de akkers en weilanden om de boze geesten te verdrijven en om de
lente te doen ontwaken. Het gebeurde ook wel dat ze een wiel met stro omwonden,
het in brand staken en daarna van de heuvel naar beneden lieten rollen over de
velden om het land vruchtbaar te maken. Tenslottevoordat de bekem volledig was
opgebrand, begon de maaltijd en iedereen kreeg er wat van. Jongeren en ouderen
sprongen door de vlammen zodat de vonken omhoog vlogen, want het bekemvuur was
heilig, het maakte je gezond en het beschermde je tegen ziekten.
Dat is nu allemaal lang geleden. Het heidendom liep ten einde en de mensen
van Sylt werden Christenen. Met het bekemoffer en de bekemmaaltijd was het
gedaan, maar de bekem werd nog steeds gebrand.
Bekemoffer en Ding (rechtspraak) waren in de oude tijden samengegaan, maar
nu werd de bekem ontstoken om de mensen samen te roepen voor de rechtspraak of
voor andere belangrijke zaken zoals bijvoorbeeld oorlogsdreiging. Dan kwamen de
26